Nummer 21/21110/GB
Betreft [Klager]
Datum 10 maart 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 maart 2021 beslist klagers extramurale detentie (EMD) te beëindigen en klager te plaatsen in de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) van de locatie Hoogvliet.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 20 april 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsvrouw, mr. J. van Wingerden, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan geenszins verantwoordelijk worden gehouden voor het in gevaar brengen van de orde, rust en veiligheid binnen de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Fivoor te Den Haag. Klager heeft een vriend gevraagd om spullen voor hem mee te nemen, waarbij hij enkel heeft verzocht om kleding en de door hemzelf geschreven teksten en gedichten mee te nemen. Nimmer heeft klager verzocht om het aangetroffen nepvuurwapen mee te nemen, dat bovendien niet aan klager toebehoort. Klager was er dan ook niet van op de hoogte dat zich in de door de vriend meegenomen tas een nepvuurwapen bevond. Klagers vriend zou tegenover de politie hebben bevestigd dat klager hem inderdaad niet heeft gevraagd om een wapen mee te nemen. De tegen klager aangespannen strafzaak in dezen is bovendien geseponeerd.
Klager erkent dat het in bezit hebben van een nepvuurwapen in beginsel een inbreuk op de orde, rust en veiligheid binnen de FPA Fivoor te Den Haag zou kunnen inhouden, maar ten onrechte is aangenomen dat hij op enige wijze hieraan heeft bijgedragen. In de bestreden beslissing wordt niet onderbouwd waaruit klagers bijdrage zou hebben bestaan. Mede gelet op de omstandigheid dat het een nepvuurwapen betrof, waarvan bovendien de slede ontbrak, kan niet worden gesproken van een zeer ernstige inbreuk op de orde, rust en veiligheid, maar hooguit van een beperkte inbreuk daarop.
Klagers behandeling liep tot aan de beëindiging van zijn EMD voorspoedig, zoals ook blijkt uit het selectieadvies. Tijdens de kennismakingsfase was klager al overgeplaatst naar een gedeelte binnen de FPA Fivoor te Den Haag waar normaliter personen verblijven die al verder zijn in de behandeling. Daarnaast heeft klager geen positieve urinecontroles gehad en zou worden toegewerkt naar onbegeleid verlof op het buitenterrein van de FPA Fivoor te Den Haag. Het is ondenkbaar dat klager deze voorspoedige behandeling in gevaar zou brengen om alleen te kunnen beschikken over een nepvuurwapen. Sinds het incident verblijft klager weer in de inrichting en ontbreekt vooralsnog enig zicht op een nieuwe start van zijn EMD. De inrichting heeft thans ingezet op een praktisch traject, dat ziet op een intramurale ambulante behandeling, het werken buiten de inrichting, het opstarten van verloven en het aanmelden voor begeleid wonen. Dit praktisch traject is echter pas uitgezet nadat klager een verzoek tot een tussentijdse beoordeling inzake zijn ISD-maatregel had ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Klager heeft derhalve ruim vier maanden geen enkele vorm van behandeling gehad en de behandeling die hij thans krijgt, betreft niet de intensieve, klinische behandeling waar hij op had gehoopt. In het licht van het voorgaande was een time-out een passendere oplossing geweest.
Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Klagers EMD is onmiddellijk beëindigd nadat in een tas, die door een vriend van klager werd meegebracht, een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) werd aangetroffen. Klager betoogt dat sprake is van een nepvuurwapen en dat dit geen inbreuk op de orde, rust en veiligheid in de FPA Fivoor te Den Haag kan opleveren. Verweerder kan dit niet volgen, aangezien ook het hebben van een nepvuurwapen strafbaar is, daar niet voor iedereen duidelijk is of sprake is van een echt vuurwapen of een nepvuurwapen. Dit kan dus tot grote ordeverstoringen leiden. Het is voor de beoordeling niet van belang van wie het wapen is. Klager is verantwoordelijk voor wat zijn bezoek voor hem meebrengt en het in bezit hebben van een dergelijk voorwerp veroorzaakt reeds een grote inbreuk op de orde, rust en veiligheid. Het is betreurenswaardig dat klagers behandeling om die reden is onderbroken, maar de veiligheid in de FPA Fivoor te Den Haag staat voorop.
3. De beoordeling
Klager verbleef sinds 8 februari 2021 in het kader van de EMD van zijn ISD-maatregel bij de FPA Fivoor te Den Haag. Op 1 april 2021 is klager in de ISD van de locatie Hoogvliet geplaatst, wegens het aantreffen van een (nep)vuurwapen in een voor klager meegebrachte tas.
Op grond van artikel 44m, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel kan verweerder een gedetineerde – op grond van een advies van de directeur – terugplaatsen in de inrichting, als de gedetineerde niet (meer) in staat of bereid is om deel te nemen aan het programma in de laatste fase buiten de inrichting (de extramurale fase) of om te voldoen aan de voorwaarden die daaraan zijn verbonden.
Uit de stukken volgt dat klager op 23 maart 2021 bezoek zou ontvangen van een vriend, die voor hem spullen zou meebrengen. De tas met spullen is bij binnenkomst gecontroleerd door het personeel van de FPA Fivoor te Den Haag. Hierin werd onder meer een (nep)vuurwapen aangetroffen, dat overigens niet compleet was. Hoewel klager ontkent enige kennis te hebben gehad van (de aanwezigheid van) het (nep)vuurwapen en de jegens klager aangespannen strafzaak in dezen is geseponeerd, blijft vaststaan dat de bezoeker op verzoek van klager spullen is komen brengen en dat die bezoeker van plan was om de tas met inhoud naar binnen te brengen. Hierdoor is de veiligheid van het personeel en van de patiënten van de FPA Fivoor te Den Haag in gevaar gebracht, wat naar het oordeel van de beroepscommissie een ernstige inbreuk op de orde, rust en veiligheid betreft. Gelet hierop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter