Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20535/GV, 7 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20535/GV

Betreft              [klager]

Datum              7 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 maart 2021 klagers verzoek om algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. C.Y. Kekik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek om algemeen verlof is (nog los van de beperkende coronamaatregelen) afgewezen, vanwege een gevaar voor klagers persoonlijke veiligheid en voor anderen. Vanuit de zijde van klager gaat echter geen dreiging uit. Bovendien ontbreken concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een dreiging vanuit de familie van het slachtoffer. Klager betwist dat hiervan sprake is.

Het onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC-EGG) concludeert dat de aanwezige risico’s beheersbaar zijn, zolang klager zich niet bevindt in de omgeving van [plaats 1]. Het betreft dus een positief advies. Ook het Openbaar Ministerie (OM), de politie en de reclassering hebben (op grond daarvan) positief geadviseerd. Hoewel klager een langdurige gevangenisstraf ondergaat en al sinds maart 2020 in aanmerking komt voor detentiefasering, worden zijn verzoeken daartoe telkens afgewezen, terwijl hij in de inrichting positief gedrag laat zien en een nieuwe start wil maken.

Ondanks alle positieve adviezen, heeft verweerder het specialistische en uitvoerige advies van het LEC-EGG gepasseerd en groter gewicht toegekend aan het vluchtig uitgebrachte advies van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Dat is onbegrijpelijk. Het is evenmin begrijpelijk dat het GRIP zich niet heeft laten informeren door het LEC-EGG, terwijl het LEC-EGG beschikt over specialistische kennis. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen van financiële aard dan wel in de vorm van (een) extra verlofmoment(en).

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat voor hem gevaar dreigt (artikel 4, aanhef en onder h, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling)). Hoewel klager belang heeft bij een succesvolle re-integratie, is de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek op juiste gronden genomen. Op het moment dat aan gedetineerden vrijheden worden verleend, is de directeur onverminderd verantwoordelijk voor hun welzijn en veiligheid. Het advies van de directeur om in het geheel geen verlof te verlenen, is onderbouwd met een advies van het GRIP. Het advies van het GRIP is gebaseerd op informatie vanuit de regionale politie, die zich sinds langere tijd bezighoudt met het netwerk van klager en van het slachtoffer van het door hem gepleegde delict. Anders dan klagers raadsman veronderstelt, is dit advies niet in een paar dagen in elkaar gedraaid. Gelet op de risico’s rondom klagers veiligheid en die van anderen, is het ook niet verantwoord om het verlof te verlenen onder de voorwaarde van bijvoorbeeld een locatieverbod.

Overigens is de bestreden beslissing reeds vanwege de ten tijde van klagers verzoek geldende coronamaatregelen, waaronder de opschorting van alle verloven, niet onredelijk.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 21 mei 2012 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens doodslag op zijn schoonzoon. Zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is voor de duur van in totaal 180 dagen uitgesteld. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 maart 2022.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen, vanwege de ten tijde van de verlofaanvraag getroffen coronamaatregelen en vanwege een gevaar voor klager (artikel 4, aanhef en onder h, van de Regeling).

Ten tijde van klagers verlofaanvraag was het vanwege de toen geldende coronamaatregelen niet mogelijk om algemeen verlof toe te kennen. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof reeds hierom niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld RSJ 20 oktober 2020, R 20/7788/GA). Nu klagers verzoek daarnaast en in het bijzonder op andere (inhoudelijke) gronden is afgewezen, waarmee klager zich niet kan verenigen, zal de beroepscommissie deze hieronder bespreken.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Achtergrond en uitgebrachte adviezen

(Mede) tijdens de voorbereiding op klagers detentiefasering en de daarbij behorende vrijheden is geconstateerd dat ernstige risico’s bestaan op eerwraak of eergerelateerd geweld, vanwege het door klager gepleegde delict en de familiebanden tussen hem en de nabestaanden van het slachtoffer. Door een operationeel specialist bij de politie [regio] en het LEC-EGG zijn (in 2020) gesprekken gevoerd met de nabestaanden. In juli en september 2020 hebben overleggen van het regionale veiligheidshuis plaatsgevonden, waarbij vertegenwoordigers van de nazorgcoördinator van de gemeente, de reclassering, het OM, de wijkagent en klagers casemanager zitting hadden.

Het OM heeft vanwege de signalen van eergerelateerde risico’s aanleiding gezien een dreigingsanalyse te laten uitvoeren door de politie [regio] en heeft ten bate daarvan – mede gezien de veiligheidsrisico’s die het LEC-EEG destijds (gedurende het onderzoek in 2012) zag – opnieuw het LEC-EGG een analyse laten uitvoeren. De hoofdofficier van justitie schrijft in zijn brief van 7 februari 2020 aan klagers (toenmalige) raadsvrouw dat uit de door het LEC-EGG gevoerde gesprekken met klager en de nabestaanden, die in de analyse zijn verwerkt, naast het risico op bloedwraak vanuit de nabestaanden ook een risico op eergerelateerde misdrijven vanuit klager bestaat. De analyse uit de LEC-EEG rapportage (die alleen voor de hoofdofficier bestemd is) en de dreigingsanalyse van de politie [regio] hebben de hoofdofficier van justitie aanleiding gegeven om de reclassering te adviseren klager te weren uit [plaats 1] vanwege de voorziene veiligheidsrisico’s richting hem vanuit de nabestaanden alsmede vanuit klager richting de nabestaanden.

Het door klager aangeleverde verlofadres in [plaats 2], dat volgens het OM ver genoeg van de [plaats 1] ligt, heeft de daar dienstdoende wijkagent in orde bevonden. De reclassering heeft geconcludeerd dat op dit verlofadres het elektronisch toezicht voor een locatiegebod en een locatieverbod voor [plaats 1] kan worden uitgevoerd. Het OM heeft bij e-mail van 23 februari 2021 richting klagers raadsman verduidelijkt dat met klagers detentiefasering is ingestemd, met daarbij de kanttekening dat zijn woonplaatskeuze en het locatie- en het contactverbod bepalend zijn. De plaats waarin het door klager aangeleverde verlofadres zich bevindt, ligt volgens het OM ‘ver genoeg’ van het gebied waar de nabestaanden wonen.

In het vrijhedenadvies staat dat de directeur het advies van het OM (aan de reclassering) niet in verhouding vindt staan tot de (landelijke) dreiging. Om die reden heeft klagers casemanager op 4 maart 2021 het GRIP verzocht (opnieuw) onderzoek te doen en daartoe vast te stellen of de ‘eerwraak/liquidatiedreiging zich beperkt tot [plaats 1] of dat de dreiging landelijk is (ongeacht waar klager zich gaat vestigen)’. Voorts is verzocht om aan te geven of de bevindingen van het GRIP uit 2014, gespiegeld aan de dreigingsanalyse van het OM uit 2020 (LEC-EGG-informatie), tot nieuwe conclusies leiden.

Bij e-mail van 9 maart 2021 is vanuit het GRIP teruggekoppeld dat contact is opgenomen met de operationeel specialist bij de politie [regio], die zicht heeft op het netwerk rondom klager en de nabestaanden. Uit dit bericht komt, in de woorden van de vrijhedencommissie neergelegd in haar advies, naar voren dat de dreiging herleeft op het moment dat aan klager vrijheden worden toegekend. Dat klager om het leven zal worden gebracht acht de vrijhedencommissie zeer aannemelijk. Ook de maatschappelijke veiligheid kan volgens de vrijhedencommissie onvoldoende worden gewaarborgd, omdat niet valt uit te sluiten dat onschuldige omstanders worden meegenomen in de uitvoering van de voorgenomen bloedwraak. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur op 16 maart 2021 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag, omdat de dreiging op klager is gericht en zich niet beperkt tot [plaats 1] of aangrenzende gemeenten.

Oordeel van de beroepscommissie

Het aanwezige, zeer ernstige en zorgwekkende risico op bloedwraak richting klager heeft de directeur doen twijfelen aan de doeltreffendheid van het advies van het OM aan de reclassering. Het GRIP is daarop ingeschakeld om hierover uitsluitsel te geven. In de onderzoeksaanvraag van klagers casemanager aan het GRIP is te lezen dat de hierboven genoemde brief van 7 december 2020 (informatie van het LEC-EEG) bij de aanvraag is gevoegd, evenals de bevindingen van het GRIP uit 2014. Gelet hierop mag in redelijkheid worden aangenomen dat het GRIP hiervan heeft kennisgenomen en dat hierop acht is geslagen, voordat het nieuwe GRIP-advies is uitgebracht. In het licht hiervan is het onvoldoende aannemelijk dat, zoals klager betoogt, het advies van het GRIP onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Klagers weergave van de LEC-EEG rapportage berust op een onjuiste lezing van hetgeen de hoofdofficier daarover weergeeft in de brief van 7 december 2020 en de betwisting door klager van de dreiging kan hem niet baten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder, die hoofdzakelijk is afgegaan op het negatieve advies van de directeur, in redelijkheid kunnen concluderen dat de ten tijde van de verlofaanvraag geconstateerde zeer ernstige veiligheidsrisico’s niet door middel van een locatieverbod, een locatiegebod en/of een contactverbod tot een voldoende aanvaardbaar niveau konden worden gebracht. De aanwezige risico’s vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks het positieve advies van het OM en de politie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag.

De bestreden beslissing kan ook daarom, gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder g, h en i van de Regeling, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven