Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7760/GA, 17 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

Nummer          R-20/7760/GA

    

          

Betreft [klager]

Datum 17 juni 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het beleid van de directeur in het kader van de coronamaatregelen, inhoudende dat klager in de inrichting slechts contact met zijn advocaat kan onderhouden vanachter glas en door gebruik van de telefoon, wat volgens klager een ontoelaatbare inbreuk vormt op zijn recht om vrijelijk toegang te hebben tot zijn advocaat.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 30 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-275). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De maatregelen in de PI Middelburg met betrekking tot het bezoek van de advocaat aan klager vormen een ontoelaatbare inbreuk op klagers recht op toegang tot zijn raadsman (zoals volgt uit artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 38, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in verbinding met artikel 37, eerste lid, van de Pbw en in verbinding met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)). Het bezoek van de advocaat aan klager kon, gelet op de geldende maatregelen, slechts plaatsvinden op de volgende wijze: de advocaat en klager bevonden zich tijdens het bezoek in twee verschillende ruimtes, die door glas van elkaar gescheiden waren. Communicatie was slechts mogelijk middels een telefonische verbinding. Klager meent dat deze maatregel van de PI met betrekking tot de besprekingen die de advocaat met klager kan hebben een ontoelaatbare inbreuk betreft op zijn recht op vrijelijke toegang tot zijn advocaat. De communicatie tijdens bezoekafspraken tussen klager en advocaat was immers alleen mogelijk via de telefoon en klager was fysiek gescheiden van zijn advocaat. Klager vindt dat, gelet op de vertrouwelijkheid van de besprekingen, hij vrijelijk met zijn advocaat moet kunnen spreken. Een telefonische verbinding belemmert die vertrouwelijkheid in de ogen van klager te zeer. Daarnaast stelt klager zich ook op het standpunt dat de genoemde maatregelen van de PI te omslachtig zijn om te kunnen spreken van vrijelijk onderhoud (in de zin van artikel 38, zevende lid, van de Pbw). De maatregelen brengen immers mee dat de advocaat tegelijk moet telefoneren, in het dossier moet bladeren en aantekeningen moet maken. Deze wijze van werken heeft vanzelfsprekend invloed op de kwaliteit van het onderhoud tussen de advocaat en klager.

Klager en zijn advocaat hebben praktische voorstellen gedaan om, rekening houdend met het coronavirus, een gesprek te kunnen hebben, zonder dat het recht op vrije advocatentoegang te zeer werd ingeperkt. Deze voorstellen betroffen onder meer het dragen van mondkapjes, handschoenen en het bewaren van voldoende afstand. Ook is het plaatsen van schotten van plexiglas voorgesteld (desnoods door deze zelf mee te nemen). Klager ontkent niet dat de PI maatregelen moest treffen. De maatregelen van de Minister in zijn algemeenheid staan niet ter discussie. Het gaat echter om de vraag of de PI Middelburg de maatregelen mocht nemen in het kader van het bezoek van de advocaat aan klager. Daarop is de beklagrechter in het geheel niet ingegaan. De beklagrechter heeft in zijn algemeenheid geoordeeld dat de inbreuk op dit recht beperkt is omdat nog telefonisch contact mogelijk is. De Minister heeft in zijn brieven terecht opgemerkt dat het contact met advocaten zoveel mogelijk telefonisch moet plaatsvinden, maar dat gesprekken die in het kader van de rechtsgang op locatie gevoerd moeten worden een uitzondering zijn op deze maatregel (brief van 2 april 2020, onder verwijzing naar de brief van 13 maart 2020). De Minister heeft daarmee te kennen gegeven dat niet al het contact telefonisch plaats kan vinden en dat in een voorkomend geval het contact in de PI plaats dient te hebben. Het oordeel van de beklagrechter is om die reden dan ook onbegrijpelijk. De beklagrechter heeft voorts overwogen dat de wijze van (kennelijk telefonisch) contact eenvoudiger te organiseren is dan het toezien op de naleving van eventuele alternatieve maatregelen. Los van het feit dat in tal van andere PI’s het advocatenbezoek plaats kon vinden zonder dat de gedetineerde achter glas geplaatst werd en slechts via een telefonische verbinding kon spreken, miskent de beklagrechter hiermee dat het niet gaat om de kennelijke effectiviteit van een maatregel, maar om de vraag in hoeverre de maatregel in strijd is met het recht van klager om toegang tot zijn advocaat te hebben. Daarenboven is het vreemd dat deze maatregelen voor de PI Middelburg kennelijk noodzakelijk waren op het moment dat in het gehele land de coronamaatregelen versoepeld werden. Dat de maatregelen van de PI ten aanzien van het bezoek van de advocaat daarom kennelijk uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van gedetineerden een gerechtvaardigde inbreuk oplevert van eerdergenoemd recht, kan daarom niet zonder meer worden vastgesteld. Het klemt temeer dat verschillende alternatieven zijn aangedragen die het risico op besmetting aanzienlijk verkleinden, terwijl daarmee geen inbreuk zou zijn gemaakt op het recht van vrije advocatentoegang. De stelling van de beklagrechter dat niet is geconcretiseerd op welke wijze klager wordt benadeeld, kan klager ook niet volgen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

De omstandigheden zijn gelijk aan de omstandigheden die hebben geleid tot uitspraak RSJ 6 januari 2022, R-20/7759/GA. Ook in die zaak ging het om de ten tijde van het klaagschrift van 29 mei 2020 door de PI Middelburg opgelegde beperkingen in het contact tussen klagers advocaat en een medegedetineerde die in preventieve hechtenis zit. Op dezelfde gronden als in onderhavige zaak heeft de beklagrechter in die zaak het beklag ongegrond verklaard. De door klagers raadsvrouw in die zaak aangevoerde gronden zijn dezelfde als de gronden die in onderhavig beroep zijn aangevoerd.

De beroepscommissie komt daarom tot dezelfde overwegingen als in voormelde uitspraak.

 

Wettelijk kader

De Pbw regelt in Hoofdstuk VII het contact van de gedetineerden met de buitenwereld. Het betreft ingevolge de memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II, 1994/95, 24263, nr. 3, p. 56) correspondentie, bezoek, telefoneren en contact met vertegenwoordigers van de media.

Uit het toen geldende artikel 38, zevende lid, van de Pbw volgt dat de in artikel 37, eerste lid, onder g en h, van de Pbw genoemde personen en instanties te allen tijde toegang hebben tot de gedetineerde. De overige in dat lid genoemde personen, waaronder de rechtsbijstandsverlener, en instanties hebben toegang tot de gedetineerde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Tijdens dit bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de gedetineerde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In de memorie van toelichting staat dat de directeur kan voorschrijven dat bijvoorbeeld advocatenbezoek achter glas plaatsvindt. De vertrouwelijkheid van de conversatie tussen de bezoeker en de gedetineerde dient zoveel mogelijk gewaarborgd te blijven.

 

Maatregelen

Ten tijde van het ingediende klaagschrift – te weten op 29 mei 2020 – waren de maatregelen van 13 maart 2020 van kracht die door de Minister voor Rechtsbescherming zijn genomen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus. De toen genomen maatregelen golden als landelijk beleid van de DJI ten aanzien van alle justitiële inrichtingen.

Uit deze maatregelen volgde dat het bezoek in de justitiële inrichtingen vanaf 14 maart 2020 werd opgeschort. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart 2020 staat dat uitzondering op deze maatregel gesprekken zijn die in het kader van de rechtsgang op locatie gevoerd moeten worden (bijvoorbeeld met een advocaat). In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming van 19 mei 2020 (Antwoorden Kamervragen over fundamentele rechten in het strafrecht, antwoord 5, kenmerk 2913019) staat dat gegeven de omstandigheden en de gezondheidsrisico’s de communicatie met een advocaat beperkingen kent. Indien fysiek contact niet mogelijk is, vindt het gesprek tussen advocaat en gedetineerde telefonisch plaats. Eerst in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 29 mei 2020 (24 587, nr. 768) werd een verruiming van de maatregelen aangekondigd per 2 juni 2020.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie overweegt dat het in detentie kunnen ontvangen van een advocaat van groot belang is in het kader van de verlening van de rechtsbijstand. Dat betekent echter niet dat er nooit sprake kan zijn van gerechtvaardigde beperkingen aan de wijze waarop het contact tussen een gedetineerde en zijn advocaat plaatsvindt.

Als gevolg van het coronavirus zijn ingrijpende maatregelen getroffen ter bescherming van de volksgezondheid. De directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Het ligt naar het oordeel van de beroepscommissie op de weg van de directeur om ervoor zorg te dragen dat het bezoek van de advocaat plaatsvindt op een manier waarbij de maatregelen nageleefd kunnen worden (vergelijk RSJ 19 maart 2021, 21/20407/SGA).

Namens klager is gesteld dat praktische alternatieven zijn aangedragen om een gesprek te kunnen hebben zonder beperkingen, maar dat de PI heeft laten weten daarmee niet akkoord te gaan.

De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager en zijn advocaat in de PI door middel van een telefonische verbinding contact hadden en elkaar uitsluitend gescheiden door glas konden zien kan worden aangemerkt als een beperkte en tijdelijke inbreuk op het recht van klager om zich vrijelijk te kunnen onderhouden met zijn advocaat. Uit het oogpunt van de volksgezondheid en de zorgplicht van de directeur als het gaat om de bescherming van gedetineerden en personeel tegen het coronavirus, was deze beperking naar het oordeel van de beroepscommissie gerechtvaardigd. De beroepscommissie acht in dit geval niet aannemelijk geworden dat de vertrouwelijkheid van de conversatie onvoldoende gewaarborgd is gebleven.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 17 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door

mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven