Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20623/GB, 1 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20623/GB

Betreft              [Klager]

Datum             1 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft op 25 maart 2021 namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om op dit verzoek te beslissen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Hoewel inmiddels op klagers verzoek is beslist (en klager bovendien inmiddels deelneemt aan een penitentiair programma), zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat namens klager is verzocht om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Op grond van artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt verweerder de indiener van een met redenen omkleed verzoekschrift strekkende tot plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling of deelname aan een PP, binnen zes weken op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Nu klagers verzoek op 28 december 2020 bij verweerder is binnengekomen en verweerder op 22 april 2021 een beslissing op het verzoek heeft genomen, is voornoemde termijn overschreden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake, omdat de beslistermijn ruimschoots is overschreden, terwijl bij een verzoek tot een vorm van detentiefasering – in klagers geval een plaatsing in een voormalige BBI – kan worden aangenomen dat daarmee zwaarwegende belangen van de betreffende gedetineerde gepaard gaan. De beroepscommissie zal daarom aan klager een tegemoetkoming toekennen van €25,-.

Ten overvloede en naar aanleiding van hetgeen namens klager is aangevoerd omtrent de effectuering van zijn recht op een dwangsom, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

Deze uitspraak is op 1 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven