Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23762/TB, 24 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23762/TB

Betreft             [klager]

Datum             24 februari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 11 oktober 2021 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens verweerder, mr. J. Perenboom, landsadvocaat, via een videoverbinding en telefonisch gehoord op de zitting van 17 februari 2022 op het secretariaat van de RSJ te Den Haag.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In 2018 is een indrukwekkende zorgconferentie gehouden over klager. Dat kwam vooral door gedragsneuroloog A. Aan de hand van zijn diapresentatie met MRI-scans werd uitgelegd wat klager nodig had, maar ook wat het behandelteam nodig had, namelijk vergroting van de expertise van klagers NAH-problematiek (niet aangeboren hersenafwijking); dat was onvoldoende aanwezig. LFPZ Zeeland is niet ingesteld op personen met deze problematiek. Het is ook dankzij de overtuigende presentatie van de gedragsneuroloog A. dat verlof voor klager werd aangevraagd. Klager meent dat Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) zich moet laten voorlichten door gedragsneuroloog A. wat de verdere mogelijkheden zijn. Hoewel er nu begeleid verlof wordt gepraktiseerd, heeft klager niet het beeld gekregen dat de kliniek op zoek is naar een geschikte vervolgvoorziening en evenmin dat het personeel is bijgespijkerd op het gebied van NAH-problematiek en hoe dit in de dagelijkse omgang met klager moet worden toegepast. Klager verzoekt de beroepscommissie bij gedragsneuroloog A. of een NAH-instituut na te gaan of er sinds 2018 nieuwe ontwikkelingen zijn die het mogelijk maken voor klager de LFPZ te verlaten. Klager heeft niet de indruk gekregen uit de stukken dat superdeskundigen op het gebied van NAH-problematiek klager hebben beoordeeld. De Pro Justitia rapporteurs zijn op dit punt niet aan te merken als deskundigen.

Klagers verzoek aan de LAP de zaak aan te houden teneinde via een NAH-deskundige de uitstroommogelijkheden te laten verkennen, is afgewezen. De LAP zag hierin geen toegevoegde waarde, omdat uit het verslag van de zorgconferentie blijkt dat gedragsneuroloog A. heeft aangegeven geen verbeterings- en behandelmogelijkheden te zien en geen andere geschikte (vervolg)voorziening te kennen. Klager vindt de reactie van de LAP, drie jaar na de zorgconferentie, teleurstellend. Van een overheid mag worden verwacht dat ze blijft kijken naar nieuwe mogelijkheden. Op zijn minst kan worden gecheckt of er al iets is ontwikkeld voor NAH-patiënten zoals klager of dat dit eraan zit te komen. Een gedragsneuroloog gespecialiseerd in NAH volgt de ontwikkelingen op dit terrein nauwgezetter dan de LAP, LFPZ Zeeland (die eigenlijk niet behept is met deze materie) of een gemiddelde NIFP-rapporteur. Het besluit is niet zorgvuldig genomen. Gelet op de lange duur van de tbs mogen de belangen van klager zwaarder wegen, en mag van een overheid worden verwacht dat zij dat extra stapje zet voor deze meneer. Hier kan helemaal niets op tegen zijn. Klager merkt hierbij op dat de NAH-problematiek van klager nooit eerder in beeld is gekomen. Bij het nemen van de bestreden beslissing is hier geen zelfstandig onderzoek naar gedaan, waardoor de beslissing als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Klager meent dat de verweerder een nieuwe beslissing moet nemen.

 

Standpunt van verweerder

De kliniek en de twee PJ-rapporteurs hebben geadviseerd tot het voortzetten van de LFPZ-plaatsing van klager. Deze adviezen laten geen andere beslissing toe dan een plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening. Zowel voor het functioneren van klager als voor het beperken van het recidivegevaar zijn de structuur en de zorg die hem daar worden geboden noodzakelijk. Een reëel alternatief wordt door de verschillende deskundigen niet gezien. Overigens betekent dat niet dat er in de huidige kliniek voor klager geen mogelijkheden meer zijn: zo spant de kliniek zich sinds 2019 met enig succes in voor het realiseren van begeleid verlof voor klager.

Klager benadrukt het belang van (aandacht voor) NAH als onderdeel van zijn problematiek en hecht daarbij veel waarde aan de visie van gedragsneuroloog A. die in 2018 bij een zorgconferentie aanwezig was. Klager miskent echter dat ook gedragsneuroloog A. destijds niet de uitstroommogelijkheden zag die klager nu voorstaat. Verweerder verwijst hiervoor naar het verslag van de zorgconferentie van 9 februari 2018. De gedragsneuroloog ziet geen andere vervolgvoorziening-mogelijkheden dan een 24/7 structuuraanbod. Hij ziet geen verbeterings- en behandelmogelijkheden. Voor verblijf in reguliere NAH-instellingen worden geen mogelijkheden gezien. Geconcludeerd wordt dat geen voorziening in Nederland voldoende toegerust en passend is bij de problematiek en het risiconiveau van klager.

Bovendien zijn ook de PJ-rapporteurs op de NAH-problematiek van klager ingegaan. Als zij zich onvoldoende deskundig hadden geacht om daarover te adviseren of als zij hadden gemeend dat nader onderzoek door een ander aangewezen was, dan hadden zij dat kunnen verwerken in hun rapportages. Zij hebben dat niet gedaan. De LAP en verweerder mogen van hun deskundige advisering uitgaan. Klager heeft ook niet concreet onderbouwd waarom aan hun deskundigheid zou moeten worden getwijfeld.

Tot slot is van belang dat het personeel van de kliniek extra educatiemomenten op het gebied van NAH heeft gevolgd, hetgeen ook al aan de orde is gekomen in de procedure naar aanleiding van het beroep van klager tegen het voorlaatste plaatsingsbesluit (RSJ 22 december 2020, R-20/7572/TB). Verweerder heeft er toen bovendien op gewezen dat de problematiek van klager meervoudig is, zodat aansturing op enkel zijn NAH-problematiek niet is aangewezen. Tot eenzelfde oordeel kwam ook de rechtbank Rotterdam in de verlengingsbeslissing van 9 oktober 2019. Overigens heeft klager ook niet concreet toegelicht op welke wijze de benadering van het personeel ten aanzien van hem - als gevolg van een gebrek aan kennis over NAH-problematiek- tekort zou schieten.

Verweerder meent dat op goede gronden is besloten tot plaatsing van klager in de LFPZ-voorziening van FPC de Pompestichting. Hetgeen klager aandraagt over zijn NAH-problematiek is in de advisering voldoende aan bod gekomen en kan overigens op zichzelf ook niet tot een ander besluit leiden gezien de meervoudige problematiek van klager. Uit recente informatie van FPC de Pompestichting blijkt dat klager het goed doet in de inrichting.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 1 oktober 1987 aangevangen.

Op 11 februari 1988 is klager geplaatst in FPC Veldzicht, nu het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht. Op 30 maart 1999 is klager geplaatst in de LFPZ-voorziening van FPC Veldzicht en vanaf 23 juli 2013 in de LFPZ-voorziening van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestiching). Op 11 oktober 2021 heeft verweerder na herbeoordeling besloten klager (wederom) te plaatsen in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Zeeland.

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

De toetsing van de bestreden beslissing

Het hoofd van de Pompestichting heeft op 22 maart 2021 aangegeven dat klager weliswaar in de afgelopen periode stabiel functioneert, maar dat in de kern van de problematiek en het risicomanagement niets is gewijzigd. Klager is van mening dat hij het delict niet gepleegd heeft en dat hij daarnaast ook geen stoornis heeft noch begeleiding of behandeling nodig heeft. Vanwege de onbehandelbaarheid van de pathologie adviseert de Pompestichting klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren.

Op 29 juni 2021 en 30 juni 2021 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht, die de conclusie van de Pompestichting de LFPZ-status van klager te handhaven onderschrijven. Extern risicomanagement blijft gezien de onveranderbare en ernstige problematiek en het daarmee gepaard gaand hoge recidiverisico noodzakelijk.

Vervolgens heeft de LAP op 29 september 2021 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP ziet op dit moment geen mogelijkheden voor een uitstroomtraject naar een GGZ-instelling of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden.

Gelet op bovenstaande adviezen is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent zijn NAH-problematiek, kan niet tot een ander oordeel leiden. De LAP heeft geoordeeld geen toegevoegde waarde te zien gedragsneuroloog A. om nader advies te vragen en verwijst naar het verslag van de zorgconferentie van 9 februari 2018. Tijdens deze zorgconferentie, waar gedragsneuroloog A. aan heeft deelgenomen, is geconcludeerd dat er geen mogelijkheden werden gezien voor verblijf van klager in reguliere NAH-instellingen. Wel zijn naar aanleiding van de zorgconferentie voor het behandelend personeel NAH-educatiemomenten georganiseerd. Verweerder wijst verder op de meervoudige problematiek van klager, die maakt dat het niet aangewezen is klager alleen vanuit het perspectief van zijn NAH te benaderen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder dit standpunt kunnen innemen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 24 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven