Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23824/TA, 15 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23824/TA

Betreft [klager]

Datum 15 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag ziet op de beperking van de bewegingsvrijheid van klager per 13 juli 2021.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op  12 oktober 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PZ 2021/69). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verwijst voor de motivering van het beroep naar de eerste alinea van nummer 2.1 van de uitspraak van de beklagcommissie. Door opname van bewegingsbeperkende maatregelen in het behandelplan hebben verpleegden een rechtspositioneel minder sterke situatie dan verpleegden zonder die opname in het behandelplan. Deze rechtsongelijkheid leidt ertoe dat de eerste groep geen toegang heeft tot de beklagrechter als de bewegingsvrijheid wordt beperkt. Dit is onwenselijk en onredelijk. Een verpleegde moet de mogelijkheid hebben om te klagen over de onrechtmatigheid van de ontnomen bewegingsvrijheid. Er moet voor een verpleegde bij (mogelijk) onrechtmatig handelen van de instelling altijd een ingang zijn bij de beklagrechter. Een beperking van de bewegingsvrijheid kan ingrijpend zijn voor een verpleegde. Een beperking kan ook onterecht zijn. Klager verwacht of verlangt niet van de beroepscommissie dat zij treedt in de behandeling en in de inhoud van het verplegings- en behandelingsplan, maar wel dat de beroepscommissie marginaal toetst. Daarbij wordt ook recht gedaan aan het uitgangspunt van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt): het bieden van rechtsbescherming aan verpleegden.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen en verwijst naar wat in de beklagprocedure namens de instelling al naar voren is gebracht. 

 

3. De beoordeling

Klager heeft de beroepscommissie verzocht een tussenbeslissing te nemen, de beslissing van de beklagcommissie te vernietigen en het beroep mondeling te mogen toelichten op zitting. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de noodzaak van nader onderzoek, mede gelet op de hierna te nemen beslissing, niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een maatregel van afdelingsarrest in de zin van artikel 33 Bvt, als sprake is van beperking van de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens de wet gestelde regels recht heeft en die bewegingsvrijheid niet reeds volgens zijn behandelingsplan is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft.

Uit de stukken blijkt dat de beperking van klagers bewegingsvrijheid ingeval van een positieve uitslag van een urinecontrole deel uitmaakt van klagers behandelingsplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie was de grondslag voor de beperking van klagers bewegingsvrijheid per 2 juli 2021 dus gelegen in zijn behandelingsplan en maakte deze deel uit van zijn behandeling. De opgelegde beperking in klagers bewegingsvrijheid betreft daarom een behandelinhoudelijk besluit. Vanwege klagers gedrag was op 13 juli 2021, toen aan andere verpleegden met een positieve urinecontrole de maatregel van afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt werd opgelegd, nog steeds sprake van deze beperking. Aan klager zijn niet op een andere grondslag verdergaande beperkingen opgelegd. Daarom is geen sprake van een aan klager opgelegd afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt en betreft de beperking van klagers bewegingsvrijheid krachtens zijn behandelingsplan geen beslissing waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56 of artikel 57 Bvt beklag kan worden gedaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van strijd met (hogere) wet- en regelgeving. De beklagcommissie heeft op goede gronden en met juistheid op het beklag beslist en klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 15 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven