Nummer 21/23712/GB
Betreft [klager]
Datum 15 februari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 augustus 2021 beslist klager over te plaatsen naar de terroristenafdeling (TA) van de locatie De Schie te Rotterdam.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 7 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van de landsadvocaat namens verweerder, en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom klager niet op één van de drie afdelingen van de TA binnen unit 9 van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught kan worden geplaatst.
Er moet veel waarde worden gehecht aan klagers plaatsingsvoorkeur, omdat hij is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, hij al geruime tijd binnen de PI Vught verblijft (waardoor hij min of meer is gehecht aan die omgeving en het verblijf daar) en hij gedurende die periode voornamelijk in een individueel regime heeft verbleven. Ruim voor de initiële beslissing heeft klager aan de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) een verzoek gedaan om intern te worden overgeplaatst, op welk verzoek geruime tijd niet is gereageerd. Omdat zijn gemotiveerde voorkeur bekend was bij de inrichting en daarmee ook bij verweerder, heeft klager niet op het selectieadvies gereageerd. Tegen de afwijzing van klagers verzoek om intern te worden overgeplaatst, loopt nog een beroep na beklag (21/19548/GA). Als verweerder niet op de hoogte was van klagers binnen de inrichting geuite wens, dan had verweerder meer informatie moeten opvragen, temeer nu in het selectieadvies stond dat er sprake is (geweest) van een intern overplaatsingsverzoek.
Klager ervaart het als zeer onaangenaam dat hij na vele jaren, in weerwil van zijn eigen voorkeur, wordt overgeplaatst naar een andere inrichting, mede omdat in de locatie De Schie nog geen gevolg is gegeven aan het in de beslissing geformuleerde advies om hem niet langer uit te sluiten van contact met medegedetineerden. Klager verblijft nog steeds in afzondering en heeft een individueel programma. Zijn situatie is in zoverre identiek aan die tijdens zijn verblijf in het gebouw van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), maar daar genoot hij wel meer vrijheden. Klager is er dus op achteruitgegaan.
Voor zover verweerder refereert aan eerdere incidenten, moet worden opgemerkt dat het om zeer gedateerde gebeurtenissen gaat, terwijl niet is gebleken dat het waarschijnlijk is dat dergelijke situaties zich in de toekomst kunnen herhalen. In de afgelopen vier jaar zijn er maar twee noemenswaardige incidenten voorgevallen. De stellingen dat klager een (sterke) negatieve invloed kan uitoefenen op medegedetineerden en dat hij kort moet worden gehouden om ongewenst gedrag te voorkomen, zijn dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Het is niet duidelijk op basis waarvan het beveiligingsniveau van de drie afdelingen in de TA van de PI Vught niet passend zou zijn. Bezwaarlijk kan worden gesteld dat gedragingen van klager of van een derde aanleiding vormen voor een hoger beveiligingsniveau dan dat op de TA van de PI Vught.
Het is zonder meer juist dat bij plaatsingen op de TA moet worden gekeken naar een combinatie van karakters, de mate van gehardheid in een gewelddadig extremistische ideologie, leeftijd en fase van de rechtsgang en detentie, maar verweerder heeft niet toegelicht waarom klager op grond daarvan niet op een afdeling in de TA van de PI Vught kan verblijven. Daarbij komt dat het uiteindelijk aan de directeur is om te beslissen met welke medegedetineerden klager kan omgaan. Medegedetineerden, die van elkaar gescheiden op drie verschillende afdelingen verblijven, kunnen dus geen reden vormen om iemand in het geheel niet te selecteren voor een inrichting.
Intensieve monitoring is ook mogelijk in de PI Vught. Niet voor niets is in het verleden beslist om klager in de PI Vught met anderen te plaatsen. Ook toen heeft, zowel voorafgaand aan als tijdens die plaatsing daar, intensief toezicht plaatsgevonden. Het is niet duidelijk waarom dat nu niet meer kan, of waarom monitoring in de locatie De Schie de voorkeur zou hebben. Zowel in de locatie De Schie als in de PI Vught zullen de ogen van het personeel op klager zijn gericht. Het lijkt aannemelijk dat het aantal personeelsleden op een afdeling is afgestemd op het aantal TA-gedetineerden die daar geplaatst kunnen worden.
Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder de wens van de directeur te nadrukkelijk heeft willen volgen, zonder klagers voorkeur daadwerkelijk mee te wegen. Verzocht wordt – onder meer – om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Alleen de inkomstenafdeling van de TA van de PI Vught heeft een beveiligingsniveau dat vergelijkbaar is met dat van de EBI, in die zin dat de gedetineerden op die afdeling intensief gemonitord kunnen worden. Klager kan niet op de inkomstenafdeling worden geplaatst, vanwege zijn gedrag en invloed op anderen en gelet op de steeds wisselende samenstelling van de populatie. De andere afdelingen zijn evenmin geschikt, vanwege de omvang en de samenstelling van de populatie op die afdelingen. Op die afdelingen kan klager onvoldoende worden gemonitord.
Dat is anders op de TA van de locatie De Schie. De afdelingen daar zijn kleinschaliger (zeven gedetineerden per afdeling in plaats van tien). De TA van de locatie De Schie heeft twee afdelingen: een voor ‘overtuigde extremisten’ en een voor ‘beïnvloedbare heroverwegers’. Klager past het beste op die eerste afdeling, terwijl hij in de PI Vught ook met de tweede categorie gedetineerden zou verblijven. Daarbij is op een kleinere afdeling intensievere monitoring mogelijk. Er kunnen niet zomaar meer personeelsleden op een afdeling worden ingezet, alleen maar om klager te monitoren. Intensieve monitoring is noodzakelijk, gelet op klagers gedrag in de afgelopen jaren en zijn invloed op medegedetineerden.
Verweerder heeft wel degelijk gekeken naar klagers voorkeur. Uit de initiële beslissing volgt dat en waarom klager niet conform zijn voorkeur in de PI Vught is geplaatst (de beroepscommissie begrijpt: kon blijven, eventueel met een interne overplaatsing). Klager heeft in beroep niet toegelicht waarom zijn plaatsing op de TA van de locatie De Schie niet houdbaar is en waarom hij op de TA van de PI Vught zou moeten verblijven. Zijn eerdere verzoek deed hij slechts vanwege de “wens om in een ‘levendigere’ omgeving te vertoeven na jarenlange opsluiting in het EBI-gebouw”. Daaruit blijkt niet dat klager belangen heeft bij een overplaatsing binnen de PI Vught die zwaarder wegen dan de belangen die ten grondslag liggen aan klagers overplaatsing naar de locatie De Schie.
Aan de wens om in een ‘levendigere’ omgeving te verblijven, is met de overplaatsing tegemoetgekomen. Dat klager eerst in een individueel regime is geplaatst, doet daar niet aan af. Vanuit dit regime wordt namelijk gewerkt aan een stapsgewijze introductie op de afdeling met medegedetineerden. Uit de ingewonnen adviezen volgt dat het van groot belang is om klager niet zomaar in een groep te plaatsen. Na een lang solitair verblijf dient het contact met medegedetineerden voorzichtig, stapsgewijs en gecontroleerd te verlopen. Dat vergt tijd.
In het licht van het voorgaande is het onvoldoende zwaarwegend dat klager al lange tijd in de PI Vught verbleef. Waar klager stelt dat hij min of meer gehecht is geraakt aan zijn omgeving in de PI Vught, geldt dat een interne overplaatsing zijn omgeving ook erg zou veranderen.
Er moet zorgvuldig worden gekeken naar (het gedrag van) medegedetineerden, gelet op het gedrag dat klager in het verleden heeft laten zien en de invloed die hij op zijn medegedetineerden had. Er is sprake van een patroon. Steeds als klager samen met andere gedetineerden verbleef, ging dat mis. Uit de risicotaxatie VERA-2R (Violent Extremism Risk Assessment) blijkt onder meer dat klagers gedrag in het verleden een risicofactor is voor de toekomst. De medegedetineerden bij wie klager wordt geplaatst, moeten mede op basis van hun karakter aansluiten bij klager. Er is geen indicatie dat klagers eerdere gedrag zich niet zal herhalen.
3. De beoordeling
Klager verbleef op de TA van de PI Vught (in het EBI-gebouw). Op 1 september 2021 is hij overgeplaatst naar de TA van de locatie De Schie, in verband met een verbouwing van het EBI-gebouw en – kort gezegd – klagers detentieverloop.
De strekking van het beroep
Klager is het eens met zijn plaatsing uit het EBI-gebouw. Hij had echter (al eerder) verzocht om overplaatsing naar een andere afdeling van de TA binnen de PI Vught. Dat zou een interne overplaatsing zijn, waartoe de directeur had kunnen beslissen. De directeur heeft daarentegen een selectieadvies opgesteld en verweerder geadviseerd om klager over te plaatsten naar de TA van de locatie De Schie. Verweerder heeft conform dat advies beslist. Die beslissing is in dit beroep aan de orde.
Hoewel verweerder dus niet had kunnen beslissen om klager op een andere afdeling van de TA binnen de PI Vught te plaatsen, zal de beroepscommissie bij de beoordeling van dit beroep uitgaan van het alternatief dat klager daar wel zou zijn geplaatst (door de directeur) en toetsen of het onredelijk of onbillijk is dat klager uitdrukkelijk niet daarnaartoe, maar naar de locatie De Schie is overgeplaatst. Zo hebben beide partijen deze procedure immers ook benaderd.
Klagers achtergrond
Klager is sinds 2 november 2004 gedetineerd. Hij ondergaat een onherroepelijk opgelegde levenslange gevangenisstraf wegens – onder meer – moord met een terroristisch oogmerk. Klager heeft ruim tien jaar in de EBI van de PI Vught verbleven. In 2016 is hij geplaatst in de TA van de PI Vught (naar aanleiding van RSJ 28 april 2016, 16/529/GB), waar hij verbleef op een afdeling in het EBI-gebouw.
Klagers (relatief) recente detentieverloop
Uit het selectieadvies blijkt het volgende. In de jaren 2017 tot en met 2020 – dus tijdens klagers verblijf in de TA van de PI Vught – zijn aan hem meerdere disciplinaire straffen en ordemaatregelen opgelegd, wegens vernielingen, het niet opvolgen van aanwijzingen van het personeel en (verbale) agressie c.q. bedreigingen richting het personeel.
Over klagers verblijf met medegedetineerden wordt – onder meer – vermeld:
“Op het moment dat er nieuwe TA-gedetineerden bij hem in de groep werden geplaatst merkt het personeel dat betrokkene weer wat strijdbaarder wordt. Vragen die van medegedetineerden afkomen stelt betrokkene ter discussie en [dan] fungeert hij min of meer als een woordvoerder. Er vinden dan ook meer verhitte discussies plaats. De groepsdynamiek is zichtbaar als er nieuwe gedetineerden komen, wat niet ten goede komt van het gedrag van [klager]. Je ziet dat hij zijn broeders nooit af zal vallen ook al gebeuren er zeer onredelijk[e] dingen zoals het slopen van de afdeling. Betrokkene zal niet zeggen tegen zijn lotgenoot dat deze moet stoppen maar zal hem eerder aansporen.”
Een en ander wordt in andere onderdelen van het selectieadvies nader geconcretiseerd en onderbouwd. De incidenten worden als zodanig overigens ook niet door klager betwist.
Klager heeft (mede) hierom het grootste deel van zijn verblijf op de TA doorgebracht in een individueel regime. Het wordt evenwel onwenselijk gevonden dat klager ook op de lange termijn helemaal geen contacten met derden onderhoudt, temeer nu hij er ook voor kiest om geen bezoek te ontvangen, maar slechts telefonisch contact met enkele familieleden te onderhouden. Het psychomedisch overleg (PMO) acht een plaatsing van klager op een kleinschalige TA wenselijk, waarbij klager contact heeft met medegedetineerden om hem op die manier cognitieve stimulatie en een nieuwe omgeving aan te bieden. Klagers mentoren menen dat een kleine setting óók goed is om de overgang voor klager zelf niet te groot te maken. Op een kleine afdeling is monitoring ook (nog) beter mogelijk.
Verder komt uit het selectieadvies – en uit de daarin aangehaalde risicotaxatie VERA-2R – naar voren dat – kort gezegd – klagers gewelddadige ideologische opvattingen niet lijken te zijn veranderd. Er zijn in dat kader ook geen aanwijzingen dat klagers bereidheid (of wens) om ‘als martelaar te sterven’ zou zijn veranderd.
Afweging PI Vught of locatie De Schie
Verweerder acht klagers plaatsing op de TA van de locatie De Schie aangewezen boven een verblijf van klager op enige afdeling van de TA van de PI Vught. Daartoe heeft verweerder gewezen op de afwijkende groepsgrootte (zeven gedetineerden in de locatie De Schie ten opzichte van tien gedetineerden in de PI Vught) en op de groepssamenstelling (in de locatie De Schie, anders dan in de PI Vught, ingedeeld op basis van een ingeschatte verdeling tussen ‘overtuigde extremisten’ en ‘beïnvloedbare heroverwegers’).
Uit klagers achtergrond en detentieverloop, zoals dat hierboven is geschetst, wordt voldoende aannemelijk dat klagers samenplaatsing met medegedetineerden een precaire kwestie is die een zeer zorgvuldige afweging en inschatting vereist. De uitdrukkelijke keuze van verweerder voor een kleinere en vooral ‘specifiekere’ afdeling komt dan ook niet onredelijk voor en is ook in lijn met de adviezen vanuit de inrichting. De omstandigheid dat klager op dit moment (althans ten tijde van het opstellen van de reactie namens verweerder op 16 november 2021) nog niet daadwerkelijk met medegedetineerden verblijft, maakt dat niet anders, nu dat wel nog steeds de inzet is. Het daarnaar toewerken vergt echter de nodige tijd, zo blijkt uit de inlichtingen van verweerder.
Verweerder heeft zich overigens duidelijk gebaseerd op het selectieadvies, maar de beroepscommissie ziet niet in waarom verweerder ‘de wens van de directeur te nadrukkelijk heeft willen volgen’, zoals klager stelt. Dat klemt temeer, nu klagers wens om in de PI Vught te blijven enkel is toegelicht vanuit zijn hechting aan die inrichting/omgeving in de loop der jaren. De beroepscommissie acht dat in het licht van het voorgaande onvoldoende zwaarwegend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter