Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7691/GM, 22 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7691/GM

Betreft             [klager]

Datum             22 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de door de verpleegkundige verrichte oogtest onzorgvuldig is en dat hij ten onrechte niet is doorverwezen naar de opticien.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De medische dienst heeft klager nog steeds niet een opticien laten bezoeken. Men vertraagt het bezoek tot zijn ontslag uit detentie zodat de inrichting niet de kosten van een bril hoeft te betalen. Deze situatie speelt al vanaf 9 juni 2020 en klager ondervindt dagelijks klachten in de vorm van zware hoofdpijn. Klager dient volgens het equivalentiebeginsel binnen de inrichting dezelfde zorg te krijgen als dat hij buiten de inrichting zou kunnen krijgen. De medisch adviseur heeft naar voren gebracht dat de inrichtingsarts klager op 15 juli 2020 wel heeft doorverwezen naar de opticien. Het contract met de opticien is echter opgezegd en er is nog geen nieuwe opticien aangesteld. Klager heeft nog steeds klachten en vindt dit ontoelaatbaar.    

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager is op 9 juni 2020 op consult geweest bij een verpleegkundige van de medische dienst met hoofdpijnklachten. Er is door een verpleegkundige een oogtest gedaan met als resultaat een geringe refractieafwijking, op grond waarvan klager niet kon worden doorgestuurd naar een opticien. De resterende detentieduur van klager was volgens het vademecum te kort en zijn refractieafwijking was te laag, waardoor het niet mogelijk was om klager door te verwijzen naar een opticien. Op 13 juli 2020 heeft het hoofd zorg een gesprek met klager gehad. Het hoofd zorg heeft klager een consult aangeboden bij de huisarts, waarbij hij ook kon bespreken of zijn hoofdpijnklachten een andere oorzaak zouden kunnen hebben. Op 15 juli 2020 is klager op consult geweest bij de huisarts. Zij heeft hem, buiten de richtlijnen van het vademecum, doorverwezen naar de opticien. Klager is op de lijst gezet voor de opticien. Aan klager is geen garantie gegeven dat hij in de PI, voordat hij met ontslag zou gaan, nog door een opticien zou worden gezien. De PI Arnhem is afhankelijk van een opticien die landelijk in de penitentiaire inrichtingen werkzaam is. Dat het contract met de opticien was opgezegd en er nog geen nieuwe was aangesteld, is niet juist. 

De inrichting is niet tekortgeschoten in de kwaliteit van zorg. Meer dan voldoende is ingegaan op klagers hulpvraag. Uiteindelijk is ervoor gekozen om klager toch naar de opticien te verwijzen, terwijl hij volgens het vademecum niet voor een verwijzing in aanmerking komt. De inrichting heeft dus meer dan voldoende zorg geboden. Inmiddels is klager in vrijheid gesteld. In de burgermaatschappij zijn ook wacht- en doorlooptijden bij verwijzingen. Hierbij komt dat klager een leesbril op passende sterkte via de inrichtingswinkel kan bestellen.  

 

3. De beoordeling

Klager heeft zich op 9 juni 2020 bij de medische dienst gemeld in verband met zichtproblemen en hoofdpijnklachten. Hij wilde verwezen worden naar de opticien en hoopte vóór het einde van zijn detentie een bril te dragen. De verpleegkundige heeft een oogtest gedaan. Omdat klager vanaf één meter niet meer scherp kon zien en omdat sprake was van uitstelbare zorg kwam klager (in eerste instantie) niet in aanmerking voor een verwijzing. De inrichtingsarts heeft klager op 15 juli 2020 alsnog op de lijst gezet voor een verwijzing naar de opticien.

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu klager ruim een maand na de oogtest alsnog naar de opticien is verwezen en de resultaten van de oogtest op zich geen aanleiding gaven voor een verwijzing, de inrichtingsarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld.  

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven