Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23192/TA, 8 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23192/TA           

 

Betreft [klager]

Datum 8 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld over het niet mogen ontvangen van intern bezoek van zijn partner (medepatiënt op een andere afdeling) op 23 januari 2021 en vervolgens vanaf 26 januari 2021.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 3 september 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (RV-2021-42). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Mr. W.E.R. Geurts heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. M.H.A. Horsch en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 19 januari 2022.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het door de beklagcommissie genoemde klaagschrift van 11 februari 2021 is een aanvulling op het op 29 januari 2021 ingediende pro forma klaagschrift dat volgens de van de beklagcommissie ontvangen stukken op 1 februari 2021 door de beklagcommissie is verwerkt. Klager heeft dus tijdig beklag ingediend.

Het weigeren van bezoek van klagers partner is een bezoekweigering als bedoeld in artikel 37 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), omdat in januari 2021 geen contact en geen therapie tussen klager en zijn partner hebben kunnen plaatsvinden. Klager heeft altijd intern bezoek van zijn partner gehad. Op 23 januari 2021 was nog geen sprake van systeemtherapie. Die therapie zou starten op 27 januari 2021 maar is toen niet doorgegaan en op 3 februari 2021 pas gestart.

De bezoekweigering valt niet te scharen onder een van de belangen genoemd in artikel 37 Bvt. Bezoekweigering vanwege het voorkomen van verspreiding van het coronavirus valt niet te rijmen met het beleid van de instelling dat bezoek van personen van buiten de instelling wel werd toegestaan. Die personen kunnen immers het virus meenemen naar binnen en vormen daarmee een groter gevaar voor de orde en veiligheid. Klagers partner verblijft in de instelling en kon het virus niet binnenbrengen via intern bezoek. Bovendien vonden in de instelling ook verplaatsingen plaats waarbij verschillende afdelingen met elkaar in aanraking kwamen of elkaar kruisten, bijvoorbeeld bij het gaan naar het werkhuis, of op de gang of de patio.

Klager meent dat in oktober 2020 al coronamaatregelen waren ingegaan en intern bezoek niet was toegestaan. Klager en zijn partner hadden echter een uitzondering en mochten wel bij elkaar op bezoek. Zij hadden geen blokken. Het inzetten van systeemtherapie had niets met het bezoek te maken, maar was bedoeld om de relatie van klager en zijn partner vorm te geven in de behandeling. Het intern bezoek is ingetrokken op een moment dat daarvoor geen reden was. Klager weet dat twee patiënten van andere afdelingen elkaar daarna nog wel mochten bezoeken terwijl hij en zijn partner dat niet meer mochten.

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling is het er mee eens dat klager tijdig beklag heeft ingediend. Er is echter geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing. In tegenstelling tot de in artikel 37 Bvt opgenomen bezoekregeling, is voor intern bezoek geen frequentie in de wet opgenomen. De in artikel 37 Bvt opgenomen frequentie van tenminste een uur per week bezoek geldt dan ook niet voor intern bezoek. Bovendien werden op 21 januari 2021 naar aanleiding van landelijk getroffen coronamaatregelen verscherpte maatregelen genomen waarbij onderlinge contacten tussen medewerkers en patiënten zo veel als mogelijk beperkt waren en er geen mogelijkheden voor intern bezoek waren. Afdelingen moesten als gevolg daarvan zo veel mogelijk in hun eigen bubbel blijven om onderlinge besmettingen via onderling contact zo veel mogelijk te voorkomen.

In de periode vóór het stopzetten van het intern bezoek was sprake van ruis en gerichtheid op onderling bezoek in plaats van hun behandeling. Er was geen zicht op hun relatie en de onderlinge verhoudingen en klager en zijn partner namen alleen deel aan blokken die zij samen konden doen. Dit was ook de reden voor het inzetten van systeemtherapie. Deze therapie is op 27 januari 2021 vanwege ziekte van de systeemtherapeut niet doorgegaan.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager blijkens de stukken op 29 januari 2021 een klaagschrift over het niet doorgaan van intern bezoek bij de beklagcommissie heeft ingediend dat op 1 februari 2021 door de beklagcommissie is ontvangen. Klager heeft daarom, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, tijdig beklag ingediend.

De beroepscommissie ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de bestreden bezoekweigeringen zijn aan te merken als een voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt. Zij beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

Op grond van artikel 37, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde het recht om tenminste gedurende een uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.

In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt het begrip bezoek als volgt toegelicht: “Onder bezoek wordt verstaan ieder visueel contact tussen een verpleegde en een ander persoon, die niet op de afdeling van de verpleegde verblijft en voorts ook niet gezamenlijk met de verpleegde aan bepaalde activiteiten deelneemt of met hem bepaalde werkzaamheden verricht, gedurende welke deze in de gelegenheid worden gesteld met elkaar te communiceren. Bezoek kan dus ook contact tussen twee verpleegden in één en dezelfde inrichting omvatten, indien het verplegings- en behandelingsprogramma dit contact niet op andere wijze mogelijk maakt” (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 445, nr. 3, p. 43-44).

Het hoofd van de instelling kan op grond van artikel 37, derde lid, Bvt de toelating van bezoek weigeren als dat noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt, waaronder de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling.

In bijlage 5 bij de ten tijde van de bestreden beslissingen geldende huisregels van de instelling, genaamd Bezoek- en telefoonregeling, paragraaf 6, kan bezoek tussen patiënten van andere afdelingen plaatsvinden als beide behandelteams hiermee akkoord gaan. Daaraan kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

In principe kan artikel 37 Bvt van toepassing zijn op intern bezoek en een weigering daarvan dus vallen onder een jegens een verpleegde individueel genomen beslissing tot weigering van bezoek als bedoeld in artikel 37, derde lid, Bvt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in dit geval daar geen sprake van. Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager en zijn partner, die ten tijde van de klacht op verschillende afdelingen verblijven, aanvankelijk van hun beide behandelteams toestemming hadden om elkaar intern te bezoeken. Op 23 januari 2021 kon intern bezoek vanwege op 21 januari 2021 aangescherpte coronamaatregelen geen doorgang vinden. Vanaf 26 januari 2021 kwam daarbij dat klager en zijn partner in vrijhedenniveau rood zijn gezet waarin het niet is toegestaan intern bezoek te ontvangen. In beide gevallen gaat het om beslissingen die niet vatbaar zijn voor beklag. De aangescherpte coronamaatregelen betreffen algemeen in de instelling geldende regels die niet als in strijd met hogere wet- en regelgeving zijn aan te merken. Volgens het verweerschrift van 16 april 2021 van de instelling voorziet klagers behandelingsplan expliciet in de mogelijkheid van teruggang in het vrijhedenniveau. Volgens vaste jurisprudentie is in dat geval geen beklag mogelijk tegen beperkingen als gevolg van die teruggang in het vrijhedenniveau.   

Klager kan daarom, op andere gronden dan door de beklagcommissie is geoordeeld, niet in zijn beklag worden ontvangen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven