Nummer 22/25638/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 2 februari 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 29 januari 2022 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van vijf dagen, ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus (quarantaine) na terugkeer van kortdurend re-integratieverlof, ingaande op 29 januari 2022 om 16:00 uur en eindigend op 3 februari 2022 om 16:00 uur.
Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk ZO-2022-41).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat hij op 29 januari 2022 is teruggekeerd na kortdurend re-integratieverlof en dat hij bij terugkeer in de inrichting in quarantaine is geplaatst. Dit is volgens verzoeker niet in lijn met het beleid zoals te vinden op de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Gelet op het beleid, de afwezigheid van klachten en de omstandigheid dat verzoeker volledig gevaccineerd is, is geen sprake van de wettelijk vereiste noodzaak voor het opleggen van de ordemaatregel, aldus verzoeker. Verder stelt verzoeker dat hij voorafgaand aan het opleggen van de ordemaatregel niet is gehoord door de directeur.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker per abuis niet direct is gehoord en dat hij kennelijk foutieve informatie heeft gekregen over de duur van de quarantaine. De directeur heeft verzoeker daarom op 1 februari 2022 gehoord en hem de schriftelijke mededeling van de beslissing uitgereikt. Het formele gebrek hoeft niet tot toewijzing van het verzoek te leiden, nu verzoeker tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om rechtsmiddelen in te stellen en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad, aldus de directeur.
Voorlopig oordeelt de voorzitter als volgt. Op grond van artikel 58, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), in samenhang bezien met artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde bij het opleggen van een ordemaatregel onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. De wet schrijft bovendien voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw. De voorzitter stelt vast dat door de directeur niet aan voornoemde formele vereisten is voldaan en dat niet is gebleken van een van de uitzonderingsgronden die de wet voorschrijft. Tevens merkt de voorzitter op dat op de website van de DJI staat vermeld dat volwassen gedetineerden met kortdurend re-integratieverlof mogen, op voorwaarde dat de gedetineerde na terugkeer van het verlof buiten de cel continu een medisch mondneusmaker type II(R) draagt en op dag 3 en dag 5 onder toezicht een zelftest uitvoert.
De voorzitter overweegt dat nu verzoeker niet is gehoord alvorens is beslist tot oplegging van de ordemaatregel en geen onverwijlde uitreiking van de schriftelijke mededeling van de beslissing heeft plaatsgevonden, de bestreden beslissing is genomen in strijd met de wet. Bovendien is niet gebleken van een reden om van het huidige DJI-beleid af te wijken. De voorzitter zal het verzoek derhalve toewijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 2 februari 2022 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.
secretaris voorzitter