Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23741/GB, 1 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23741/GB           

 

Betreft [klager]

Datum 1 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 6 oktober 2021 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ex-Made heeft meerdere werkgevers, die klager had aangeleverd, afgekeurd. Klager begrijpt dat niet. Hij heeft onder meer een kapsalon voorgesteld, waarvan hij de eigenaar kent, die zeker geen antecedenten heeft. De politie had hierover aanvankelijk ook positief geadviseerd. Later is dat op grond van ‘geheime informatie’ gewijzigd in een negatief advies. Klager heeft verzocht om opheldering, maar die krijgt hij niet. Tegen deze achtergrond betwist klager dat hij geen weekinvulling heeft. De inrichting helpt hem niet bij het vinden van een alternatief. De casemanagers hadden dit wel moeten doen, temeer nu zij zulke hoge eisen stellen aan potentiële werkgevers. Het wordt hem feitelijk onmogelijk gemaakt om te voldoen aan artikel 5, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm).

Uit klagers delictgeschiedenis, dus statische informatie, kan weliswaar recidivegevaar worden afgeleid, maar hij heeft tijdens zijn huidige, langdurige detentie laten zien dat hij oprecht gemotiveerd is om een delictvrije toekomst op te bouwen. Klager is erg geschrokken van de effecten van het delict waarvoor hij is veroordeeld (een ‘uit de hand gelopen’ beroving). Hij heeft een vaste relatie en twee jonge kinderen, voor wie hij goed wil zorgen na zijn detentie. Het adres van klagers vriendin is goedgekeurd door de reclassering. De reclassering schat daarnaast in dat klager op dit moment over voldoende vaardigheden beschikt om een leven buiten de criminaliteit vorm te geven.

Klager heeft in de inrichting meegedaan aan re-integratieactiviteiten, zoals de cursus Kiezen Voor Verandering (KVV). Hij heeft niet meegewerkt aan diagnostisch onderzoek, omdat de strafrechter in zijn zaak gedragskundig onderzoek niet nodig achtte. Klager ging er daarom van uit dat het niet nodig was om aan dergelijk onderzoek mee te werken. Overigens heeft alleen de casemanager hem ooit gevraagd of hij daaraan wilde meewerken. Het is onjuist dat verweerder feitelijk aan klager oplegt om mee te werken aan diagnostisch onderzoek. Klager voert inmiddels enige tijd gesprekken met de inrichtingspsycholoog, om tegemoet te komen aan de behoefte van de PI en van verweerder aan nader onderzoek naar de risico’s bij het verlenen van vrijheden.

Deelname aan een PP kan bijdragen aan de vermindering van het recidivegevaar. Klager staat tijdens het PP immers nog onder elektronisch toezicht van de reclassering. Hij staat ook open voor een verdere invulling van zijn programma. De reclassering acht het kennelijk niet nodig om intensiever toezicht op klager uit te oefenen. Dat lijkt een blijk van vertrouwen.

In het advies van het Openbaar Ministerie (OM) staat dat klager door de rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar. Ten tijde van dat advies was echter al bekend dat het gerechtshof aan klager een gevangenisstraf van zeven jaar en elf maanden heeft opgelegd. Van de feiten die klager volgens het OM in Duitsland zou hebben begaan, is klager door de Duitse rechter vrijgesproken.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en benoemt gedeeltes uit het selectieadvies van de inrichting en het advies van het OM. Klagers eerste werkgever is afgekeurd, omdat die niet kon garanderen dat klager niet door een van de verboden gebieden zou komen tijdens het werk. Met de tweede werkgever doet de casemanager in principe geen zaken. Dat betrof een uitzendbureau. De derde werkgever is niet door de screening gekomen. De reden waarom betreft vertrouwelijke politie-informatie die niet kan worden gedeeld. Nu klager geen geschikte werkgever heeft, voldoet hij niet aan de voorwaarden om deel te nemen aan het PP. Het is mede aan de gedetineerde zelf om een zinvolle dagbesteding te organiseren voor tijdens het PP.

Ten overvloede handhaaft verweerder zijn stelling dat het PP, met de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, onvoldoende bijdraagt aan het verminderen van het hoge recidiverisico. Het maatschappelijk belang dient in dit geval te prevaleren boven klagers belang bij deelname aan een PP. Voor het overige wordt verwezen naar de bestreden beslissing.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 12 juni 2017 gedetineerd. Uit zijn registratiekaart volgt dat hij (op dit moment) een gevangenisstraf ondergaat van zeven jaar en zes maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld (een woningoverval). De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 juni 2022.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Pm, omvat een PP minimaal 26 uur per week aan activiteiten waaraan door de deelnemer aan het PP wordt deelgenomen. Op grond van het tweede lid zijn deze activiteiten gericht op:

-    het aanleren van bepaalde sociale vaardigheden,

-    het vergroten van de kans op arbeid na invrijheidstelling,

-    het bieden van onderwijs,

-    het bieden van bijzondere zorg aan de deelnemer, zoals ambulante verslavingszorg of ambulante geestelijke gezondheidszorg,

of geven de activiteiten op andere wijze invulling aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij geen aanvaardbare werkgever heeft aangedragen en omdat het recidivegevaar onvoldoende zou worden ingeperkt tijdens het PP.

Klager heeft drie werkgevers aangedragen die om uiteenlopende redenen zijn afgewezen. Bij de eerste werkgever zou klager in het kader van zijn werkzaamheden mogelijk door verboden gebied moeten reizen. De tweede werkgever betrof een uitzendbureau. De derde werkgever is op grond van vertrouwelijke politie-informatie (in tweede instantie) afgekeurd. Deze redenen komen de beroepscommissie niet onredelijk voor.

De beroepscommissie begrijpt dat het voor klager vervelend is dat hij, ondanks zijn pogingen daartoe, (nog) geen aanvaardbare werkgever heeft kunnen vinden. De raadsvrouw stelt overigens terecht dat daarbij de nodige hulp van de inrichting mag worden verwacht. Maar staan blijft dat klager op dit moment geen aanvaardbare werkgever heeft. Hij heeft – kennelijk – ook geen andere samenstelling van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Pbw, voor de duur van ten minste 26 uur per week. De afwijzing van klagers verzoek is dan ook juist. De beroepscommissie zal het beroep (reeds) daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 1 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven