Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23930/GB, 25 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23930/GB           

 

Betreft [klager]

Datum 25 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 19 oktober 2021 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wordt negatief neergezet, terwijl hij niet is gezien of gesproken. Hij voelt zich terneergeslagen. Klager is een trotse vader en man voor zijn kinderen en vrouw. Een detentie van dertien maanden is voor sommigen misschien relatief kort, maar voor anderen niet. Na het verlof voor de geboorte van klagers zoon, heeft klager zich netjes en tijdig in de inrichting gemeld. Ook na een strafonderbreking in verband met zakelijke omstandigheden, heeft klager zich op tijd gemeld. Voorafgaand aan deze detentie is klager weliswaar opgepakt door een arrestatieteam, maar hij was toen gewoon thuis. Hij had geen oproep gehad om zich te melden.

Klager heeft twee jonge kinderen en twee oudere kinderen thuis. Hij maakt hen dagelijks wakker en maakt hen klaar voor school. Daarnaast werkt klager in de horeca. Ook deed hij huishoudelijke taken, zodat zijn vrouw fulltime kon werken. Klager denkt dus wel aan zijn toekomst.

Klager heeft in de afgelopen drie jaar hulp gezocht bij verschillende organisaties om zijn leven op de rit te krijgen en uit het milieu te stappen. Via het zorg- en veiligheidshuis heeft hij een buddy toegewezen gekregen waar hij wekelijkse afspraken mee had. Klager was daarnaast met een hulpverlener bezig om te starten met de opleiding voor ervaringsdeskundige. Hij zou bij die hulpverlener stage kunnen lopen. Dit is terug te lezen in het reclasseringsrapport. In detentie volgt klager ook nog een andere opleiding.

Er loopt nog een andere strafzaak, maar die staat los van klagers huidige zaak. Klager is onschuldig, totdat het tegendeel is bewezen. Hij heeft in de afgelopen vijftien jaar niet in de gevangenis gezeten, wel vier keer in het HVB. Hij is daar niet trots op, maar dat zijn de feiten.

Klagers gedrag in de inrichting is goed. Hij heeft geen disciplinaire straffen gekregen en is vanaf het begin af aan gepromoveerd.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en benoemt gedeeltes uit het advies van de vrijhedencommissie en het reclasseringsadvies van 20 september 2021. Klager is pas sinds 11 september 2020 gedetineerd. De inzet van het Fugitive Active Search Team (FAST) was noodzakelijk om de straf te executeren. Daarnaast is van belang dat tijdens klagers detentie geen diagnostiek en interventies hebben plaatsgevonden. Het is ook niet duidelijk wanneer klager kan beginnen met de geadviseerde ambulante behandeling en gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Dat is wel van belang om de geconstateerde risico’s te beperken.

Sinds 23 november 2021 verblijft klager in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis (de beroepscommissie begrijpt: de BBA van de locatie Roermond).

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Klager is sinds 11 september 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens (poging tot) afpersing en diefstal met geweld. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 maart 2022.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

De bestreden beslissing

Klagers verzoek is afgewezen, (mede) gelet op het risico op recidive en letselschade, het feit dat inzet van het FAST-team noodzakelijk was om de aan klager opgelegde gevangenisstraf te executeren en op de omstandigheid dat hij als arrestant nog geen vrijheden had genoten, alsmede omdat hij is gerecidiveerd na het feit waarvoor hij op dit moment is gedetineerd. Plaatsing in een BBA werd gezien als beste stap.

Het reclasseringsadvies

De reclassering schat het recidiverisico en het risico op letselschade in als gemiddeld. Zij wijst in dat kader onder meer op klagers negatieve sociale netwerk, een tamelijk vroege start van zijn delictgedrag en de diversiteit van de delicten (openlijk en heimelijk, alleen en in vereniging). Zij wijst er echter ook op dat er aanwijzingen zijn dat klager afstand wil nemen van de criminaliteit. Het risico op onttrekken wordt ingeschat als laag. De reclassering acht bepaalde interventies geïndiceerd en constateert dat klager bereid is om daaraan mee te werken.

De afweging van de beroepscommissie

De beroepscommissie begrijpt dat verweerder ten tijde van de bestreden beslissing (nog) onvoldoende vertrouwen had in een goed verloop van het PP, gelet op klagers veroordeling voor een geweldsdelict en het gemiddelde risico op recidive en letsel. Klager had op dat moment nog geen vrijheden genoten.

Bij de huidige stand van zaken acht de beroepscommissie de bestreden beslissing echter onvoldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt zij als volgt.

Klager verblijft inmiddels enige tijd in een BBA. Dat gaat – voor zover bekend – goed. Klagers gedrag in de PI Nieuwegein was eveneens goed. Het Openbaar Ministerie (OM) acht een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk, maar heeft – kennelijk – geen bezwaar tegen klagers deelname aan een PP. De einddatum van klagers detentie nadert. Klager heeft concrete plannen voor na zijn detentie, waaraan de reclassering ook waarde hecht.

Waar verweerder overweegt dat het niet duidelijk is wanneer klager kan beginnen met de geadviseerde behandelingen, vraagt de beroepscommissie zich af waarom dat niet duidelijk is en welke stappen er door wie zouden moeten worden genomen om die behandelingen in gang te zetten. Voor zover bekend is klager in elk geval bereid om mee te werken aan deze behandelingen. In beginsel is het mogelijk om behandelingen tijdens een deelname aan het PP te volgen.

Het feit dat klager destijds moest worden gearresteerd, zou een rol kunnen spelen bij het risico op onttrekken, maar dat risico schat de reclassering nu juist in als laag. Dit punt kan daarom niet doorslaggevend zijn.

De beroepscommissie acht het tot slot van belang dat het delict waarvoor klager op dit moment is gedetineerd, inmiddels acht jaar geleden heeft plaatsgevonden. Over de aard, achtergrond en status van de nog lopende strafzaak is op basis van het dossier weinig duidelijk, anders dan dat het om een drugsdelict zou gaan. De beroepscommissie kan dit daarom niet meenemen in haar afweging.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 25 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven