Nummer R-20/7297/GA
Betreft [klager]
Datum 31 maart 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van drie dagen, vanwege het vermoeden van het rectaal inbrengen van contrabande, ingegaan op 30 mei 2020.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 16 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (G-2020-385). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager betreurt dat de camerabeelden van de plek waar de vermeende handelingen hebben plaatsgehad niet zijn of worden bekeken en aldus niet worden meegewogen bij de beoordeling van het beroep, nu er een hoop feitelijke onduidelijkheden resteren waar deze beelden wellicht soelaas hadden kunnen bieden.
Het schriftelijke verslag van de penitentiair medewerker van 30 mei 2020 betreft geen eigen waarneming van de rapporteur, maar de waarneming van een andere medewerkster. Dit tast de nauwkeurigheid, volledigheid en waarheidsgetrouwheid van deze mededeling aan. De hoedanigheid en bevoegdheden van de medewerkster die de waarneming heeft gedaan zijn onduidelijk. Ook heeft zij haar waarneming niet opgetekend en is het onduidelijk of deze medewerkster de mededeling van de penitentiair werker heeft gecontroleerd en daarmee akkoord was.
Daarnaast is onduidelijk waarom er niet meteen is gehandeld door het personeel en wat er met de andere betrokkene is gebeurd. Een en ander maakt dat de feitelijke gang van zaken onvoldoende adequaat toetsbaar en controleerbaar is. De bestreden beslissing dient als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.
Tevens blijkt uit de stukken niet dat de directeur voorafgaand aan de beslissing advies heeft ingewonnen van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts en evenmin dat dit advies niet kon worden afgewacht.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen reactie op het beroepschrift gegeven.
3. De beoordeling
Uit de stukken blijkt dat een medewerkster van de PI zou hebben gezien dat een medegedetineerde iets opraapte van de luchtplaats, waarna diegene naar klager liep. Klager maakte vervolgens een verdachte beweging naar zijn broek en liet zijn broek wat zakken om een beweging te maken naar zijn achterste. Het leek erop dat hij iets wilde opduwen. Klager heeft het grootste gedeelte van het luchtmoment gezeten.
Naar aanleiding hiervan is een verslag opgemaakt en is klager rapport aangezegd, waarna aan hem een ordemaatregel is opgelegd.
De beroepscommissie constateert dat het verslag niet is opgemaakt door de medewerkster die het voorval zou hebben waargenomen, maar door een personeelslid aan wie eerdergenoemde medewerkster verslag heeft uitgebracht. De beroepscommissie overweegt dat de medewerker of ambtenaar die een verdacht voorval waarneemt daarvan zelf verslag dient op te maken (RSJ 18 februari 2008, 07/3199/GA). Dat is in dit geval niet gebeurd. Dat klemt temeer nu klager de inhoud van het verslag betwist, in het verslag niet staat dat daadwerkelijk is gezien dat een medegedetineerde iets aan klager heeft gegeven en de camerabeelden in deze zaak geen onderdeel uitmaken van het dossier, omdat deze volgens de directeur niet langer beschikbaar zijn. Het is voor de beroepscommissie bij deze stand van zaken niet mogelijk om zich een oordeel te vormen over de juistheid van de gronden waarop de directeur zijn beslissing heeft genomen (RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA).
Gelet op het voorgaande kon in redelijkheid geen ordemaatregel aan klager worden opgelegd. De beroepscommissie zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €37,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €37,50.
Deze uitspraak is op 31 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter