Nummer 21/16946/GA
Betreft Klager
Datum 23 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de beslissing hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2020-494);
b.1. de omstandigheid dat klager op de woensdagen, vrijdagen en in de weekenden structureel 15 à 20 minuten te laat wordt uitgesloten, waardoor klager vele uren van zijn dagprogramma mist;
b.2. de omstandigheid dat klager geen magnetron op cel mag (A-2020-522);
c. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het uitschelden, duwen en bedreigen van het personeel, ingaande op 22 oktober 2020 (A-2020-568).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 4 december 2020 de klachten onder a. en c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht onder b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Arnhem, gehoord op de digitale zitting van 16 december 2021. Klager is in de gelegenheid gesteld om ter zitting door de beroepscommissie te worden gehoord, maar heeft daarvan afstand gedaan. Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft aangegeven - wegens ziekte - niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Ten aanzien van a.
Klager is de Nederlandse taal niet machtig en de beslissing tot niet promoveren is in het Nederlands aan klager uitgereikt. Voor zover klager dit heeft kunnen begrijpen, is hij niet gepromoveerd omdat hij bij zijn plaatsing in de PI Arnhem afgetekend heeft voor de arbeid. Klager had zich ziekgemeld omdat hij bijna twee weken in de isoleercel had verbleven. Klager heeft in die periode slecht gegeten en ook emotioneel heeft het klager veel gedaan. Klager was gebroken en had rust nodig. Klager voelde zich ziek en kon lichamelijk en geestelijk zichzelf nog niet zover krijgen om direct daarna te gaan werken. Klager begrijpt niet dat dit hem nu wordt tegengeworpen.
Ten aanzien van b.
Klager stelt dat hij op bepaalde momenten van het dagprogramma 15 à 20 minuten langer in zijn cel gehouden wordt dan andere gedetineerden met als gevolg dat klager structureel vele uren aan dagprogramma misloopt. De dagen waarop dit gebeurt zijn de woensdagen, vrijdagen en de weekenden, rond de tijdstippen 12:45 en 13:45 uur. In beginsel betreft het feitelijk handelen, maar gelet op de structurele aard van het handelen, benadeelt de directeur klager structureel voor wat betreft zijn uren aan dagprogramma ten opzichte van de andere gedetineerden. Voorts hebben alle gedetineerden op afdeling D, waar klager verblijft, een magnetron op cel, maar klager mag deze niet hebben. Ook in dit opzicht wordt klager dus anders behandeld dan de andere gedetineerden. Klager wordt hierdoor structureel anders behandeld dan zijn medegedetineerden.
Ten aanzien van c.
De schriftelijke beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf die klager heeft ontvangen is in de Nederlandse taal opgesteld, terwijl klager de Nederlandse taal niet tot nauwelijks machtig is. Het kan niet zo zijn dat klager altijd afhankelijk is van zijn raadsman om te kunnen begrijpen wat er plaatsvindt, aangezien zijn raadsman niet altijd aanwezig kan zijn. Voorts heeft de directeur geen tolk geregeld voor tijdens het horen. Derhalve heeft de directeur niet aan haar plicht voldaan om klager te horen. Horen is immers onmogelijk als klager niet eens weet dat hij wordt gehoord.
Tevens is klager het niet eens met de wijze waarop hij is behandeld. Klager is neergehaald door het personeel waarbij een doek over zijn hoofd is getrokken, waardoor klager niet meer kon ademen. Voorts kan klager zich niet vinden in de wijze waarop de gang van zaken is weergegeven. Het klopt niet dat klager zonder enige rechtvaardiging of reden is gaan schelden. Klager trachtte te vragen hoe het kan dat zijn invoer niet mocht worden gebracht. Klager is daarna achtervolgd door het personeelslid toen klager zelf wegliep. Klager wilde gaan bellen met zijn advocaat, maar het personeelslid sloeg de telefoon uit zijn hand, waardoor de situatie escaleerde. Klager heeft zich geen enkel moment mondeling kunnen verdedigen door de taalbarrière, waardoor de situatie nog verder uit de hand liep.
Standpunt van de directeur
Ten aanzien van a.
Bij de beoordeling van klagers verzoek tot promoveren heeft er een belangenafweging plaatsgevonden. Het gaat om klagers gedrag bij de arbeid. Klager meldt zich vaak ziek en komt erg dwingend over in zijn gedrag. Ook klagers casemanager en mentor zien het dwingende gedrag van klager. De belangenafweging is in het multidisciplinaire overleg gemaakt. Daar is een negatief advies uitgekomen, dat vervolgens aan de vrijhedencommissie is doorgegeven. Het ‘groene gedrag’ dat klager vertoonde woog onvoldoende op tegen zijn ‘oranje gedrag’. De ziekmelding, als gevolg van klagers verblijf in de isoleercel, heeft niet meegewogen in de beoordeling tot het niet promoveren van klager.
Ten aanzien van b en c.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Beklag a.
Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over de omstandigheid dat de beslissing tot niet promoveren in de Nederlandse taal aan klager is uitgereikt en klager de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig is, merkt de beroepscommissie op dat noch uit de wet noch uit de jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de schriftelijke beslissing tot het al dan niet promoveren naar het plusprogramma in een voor klager begrijpelijke taal moet worden uitgereikt. Dat laat onverlet dat voor klager duidelijk moet zijn waarom zijn verzoek tot promoveren wordt afgewezen. De beroepscommissie begrijpt uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen dat voor klager voldoende duidelijk moet zijn geweest om welke reden hij niet in aanmerking kwam voor promotie naar het plusprogramma.
Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de directeur voorafgaand aan een beslissing tot promotie of degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging diende de directeur ten tijde van het beklag het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot promotie of degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.
In de voorliggende beslissing tot afwijzing van het verzoek tot plaatsing in het plusprogramma worden twee ‘oranje gedragingen’ en twee ‘groene gedragingen’ genoemd. In de beslissing staat niet vermeld dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt. Het louter opsommen van vier gedragingen is in dit geval niet voldoende om van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging te kunnen spreken.
De beroepscommissie is van oordeel dat onderhavige beslissing onvoldoende blijk geeft van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en daarmee onvoldoende gemotiveerd is. De stelling van de directeur dat er wel degelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders. Nu de voorliggende beslissing niet voldoet aan de uit vaste jurisprudentie voortvloeiende vereiste deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging, dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van €45,- toekennen.
Beklag b.
Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat de klacht in de kern niet ziet op het structureel anders behandeld worden dan zijn medegedetineerden, maar op de omstandigheid dat klager op de woensdagen, vrijdagen en in de weekenden structureel 15 à 20 minuten te laat wordt uitgesloten, waardoor klager vele uren van zijn dagprogramma mist alsmede de omstandigheid dat klager geen magnetron op cel mag hebben.
b.1.
Ten aanzien van het structureel te laat uitsluiten volgt uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen in beginsel moet worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie is van oordeel dat het beklag ziet op handelen van het personeel in de uitoefening van zijn taak, te weten het uitsluiten van klager met betrekking tot het dagprogramma. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter dan ook in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag b.1.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager op de dagen en tijdstippen die hij noemt, structureel te laat wordt uitgesloten. De beroepscommissie zal het beklag b.1. dan ook ongegrond verklaren.
b.2.
Ten aanzien van het niet mogen hebben van een magnetron op cel overweegt de beroepscommissie dat niet aannemelijk is geworden dat klager de directeur verzocht heeft om een magnetron op cel te mogen hebben en dat dit verzoek is afgewezen. Derhalve is geen sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep b.2. in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.
Beklag c.
Ten aanzien van de stelling dat de directeur niet aan zijn verplichting heeft voldaan om klager te horen aangezien er geen tolk aanwezig was, oordeelt de beroepscommissie als volgt. Uit de stukken volgt dat de directeur tot twee keer toe geprobeerd heeft om klager te horen maar dat klager beide keren heeft aangegeven zich op zijn zwijgrecht te willen beroepen. Klager stond op geen enkele wijze open voor een gesprek met de directeur. Klagers reactie bestond enkel uit schelden, schreeuwen en bedreigen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de afwezigheid van een tolk niet zonder meer tot de conclusie leidt dat de directeur niet aan zijn hoorplicht heeft voldaan. In onderhavig geval heeft klager immers tweemaal aangegeven niet gehoord te willen worden door aan te geven dat hij zich op zijn zwijgrecht wilde beroepen. Hieruit leidt de beroepscommissie af dat klager niet gehoord wilde worden, waardoor de aan- of afwezigheid van een tolk in dit geval niet van belang is. Nu klager geen gebruik heeft willen maken van zijn recht om gehoord te worden, kan dit de directeur niet later worden tegengeworpen.
Met betrekking tot de schriftelijke beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf die in de Nederlandse taal aan klager is uitgereikt, oordeelt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pbw, geeft de directeur de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. Deze bepaling heeft tot doel het tijdig verstrekken van voor de gedetineerde relevante en begrijpelijke informatie. Dit is niet alleen van belang vanwege het ingrijpende karakter van een dergelijke beslissing, maar ook zodat de gedetineerde zo snel als redelijkerwijs mogelijk is dient te weten wat er ten aanzien van hem is beslist, waarom dit is geschied en binnen welke termijn hij welk rechtsmiddel daartegen kan instellen.
De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager de Nederlandse taal niet, of in ieder geval niet voldoende, machtig is waardoor de mededeling van de beslissing in strijd is met artikel 58, eerste lid, van de Pbw, nu deze niet in een zoveel mogelijk voor klager begrijpelijke taal is geschied. Klager heeft geen vertaling ontvangen, noch is aan hem mondeling in een voor hem begrijpelijke taal een toelichting gegeven. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu niet is gebleken dat klager hierdoor in zijn belangen is geschaad. Klager heeft tijdig gebruik weten te maken van de rechtsmiddelen (het instellen van beklag en het doen van een schorsingsverzoek) waaruit tevens is gebleken dat de strekking van de beslissing duidelijk was voor klager.
Voorts overweegt de beroepscommissie dat klagers lezing van de gebeurtenis niet aannemelijk is geworden. De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er excessief geweld is gebruikt bij de overbrenging van klager naar de strafcel, noch dat er een doek over klagers hoofd is getrokken. Inhoudelijk acht de beroepscommissie de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk, noch disproportioneel.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b.1., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b.2. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager inzake beklag c. geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 23 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter