Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3544/GV, 26 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3544/GV

betreft: [klager] datum: 26 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Franken, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 13 december 2007 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. A.P. Visser om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Klaagster is voorts, bijgestaan door haar raadsman mr. A.P. Visser, en in aanwezigheid van [...], jurist bij de afdeling juridische zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, op 28 januari 2008 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord. De
voorzitter heeft bij die gelegenheid medegedeeld dat een schriftelijk verzoek gedaan zal worden – bezien zal worden of dit via het Ministerie of rechtstreeks door de beroepscommissie zal worden gedaan – om nadere informatie te verkrijgen van de
advocaat-generaal bij de Hoge Raad over de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van een (eventueel) verzoek tot herziening in klaagsters strafzaak. De voorzitter heeft op 5 februari 2008 telefonisch van de advocaat-generaal bij de Hoge
Raad vernomen dat de beslissing om de zaak van klaagster al dan niet om herziening aan de Hoge Raad voor te leggen naar verwachting in maart 2008 zal worden genomen. Een en ander is overigens uitdrukkelijk afhankelijk van de vraag of de
onderzoeksresultaten tijdig beschikbaar komen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is door mr. A.A. Franken aangevoerd, met een telefonische toelichting van mr. A.P. Visser, dat haar verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het verzoek tot
strafonderbreking is geënt op twee gronden. In de eerste plaats is op 29 oktober 2007 een rapport geopenbaard door een driemanschap dat onder verantwoordelijkheid van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken onderzoek heeft gedaan naar de strafzaak
tegen klaagster. Het driemanschap heeft geoordeeld dat de conclusies ten aanzien van een mogelijke digoxinevergiftiging zodanig zijn dat als deze conclusies ten tijde van het onderzoek bekend waren geweest in elk geval ten aanzien van de bewezen
verklaarde moord op de baby [...] vrijspraak zou zijn gevolgd. Het driemanschap heeft het college van procureurs geadviseerd een herzieningsaanvraag te entameren. Als feit van algemene bekendheid wordt beschouwd dat de bewezenverklaring in de strafzaak
van klaagster ten aanzien van zeven moorden en drie pogingen tot moord in overwegende mate gebaseerd is op schakelbewijs, waarbij de bewezen verklaarde moord op de baby [...] als gevolg van een digoxinevergiftiging de cruciale schakel is geweest.
Zonder
de bewezenverklaring van dat ene feit bestaat het ernstige vermoeden dat ook vrijspraak voor de andere feiten zou zijn gevolgd.
In een persverklaring van 23 november 2007 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad nader onderzoek aangekondigd dat zich richt op de vraag of bij de bewezen verklaarde moord op de baby [...] sprake is geweest van een digoxinevergiftiging. Nu door
de procureur-generaal bij de Hoge Raad noch door het openbaar ministerie afstand is genomen van de bevindingen van het driemanschap, zal daarvan bij de beoordeling van het verzoek tot strafonderbreking moeten worden uitgegaan. Het is teleurstellend dat
de Staatssecretaris geheel voorbij gaat aan de constatering dat een onder verantwoordelijkheid van de Minister opererende commissie heeft vastgesteld dat er in de zaak van klaagster fouten van fundamentele aard zijn gemaakt.
Juist is dat een mogelijke vordering tot herziening op zichzelf geen wettelijke grond voor herziening - de beroepscommissie leest hier, gelet op de telefonische toelichting van de raadsman mr. A.P. Visser op 15 januari 2008, strafonderbreking voor in
de
plaats - is, maar beide gronden moeten in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Dit is ten onrechte nagelaten in de beslissing.
Tweede grond voor het verzoek wordt gevormd door de slechte gezondheidstoestand van klaagster. Als reactie daarop heeft de Staatssecretaris onderzoek doen verrichten naar de detentiegeschiktheid van klaagster. De Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting beperkt zich in artikel 37 echter niet tot detentie(on)geschiktheid. Het gaat in die bepaling in het algemeen om dringende redenen van lichamelijke of psychische aard die aan voortzetting van de detentie in de weg staan. Uit de beslissing
blijkt niet dat die grond zich niet voordoet. Het onderzoek van de neuroloog en forensisch psychiater heeft zich geconcentreerd op detentiegeschiktheid. Dit is niet de maatstaf, die de Regeling aanwijst. De beslissing is gebaseerd op argumenten die
haar
niet kunnen dragen. Verzocht wordt om de beslissing te vernietigen en alsnog tot toewijzing van het verzoek over te gaan.

Namens klaagster is door mr. A.P. Visser nader toegelicht dat de reactie van de Staatssecretaris slordigheden bevat voor wat betreft geboortedatum, -plaats en uitspraakdata. Hiermee lijkt aangegeven dat niet zorgvuldig wordt omgegaan met de belangen
van
klaagster, die door de Staatssecretaris slechts met ‘mevrouw De B.’ wordt aangeduid.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft momenteel de zaak in onderzoek. Dit onderzoek zal naar alle waarschijnlijkheid een groot aantal maanden duren. Indien de Hoge Raad besluit de zaak niet te herzien, wordt het rechtssysteem geplaatst voor een
uitzonderlijk vreemde niet te tolereren situatie dat het rapport niet effectueerbaar zal zijn. Dit kan niet de bedoeling zijn van het installeren van de met veel waarborgen omgeven ultimum remedium Commissie. In dat geval resteert mogelijk een
wetswijziging of een gratieverzoek, hetgeen zeer veel tijd en geduld vergt. In zoverre heeft verzoekster belang bij een zo spoedig mogelijke en vooral positieve beslissing op haar verzoek tot strafonderbreking. De Staatssecretaris stelt dat de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting een limitatieve opsomming bevat van de gronden voor strafonderbreking. Dit is gelet op de Toelichting bij de Regeling niet juist. Gezien het complementaire karakter van de strafonderbrekingsregeling dient er
derhalve
vanuit te worden gegaan dat de Regeling niet limitatief is, zie ook: ‘Nederlands detentierecht, 2e druk, van prof. mr. C. Kelk, Kluwer, 2003, blz. 308 e.v.’ waaruit volgt dat ook bijzondere omstandigheden denkbaar zijn als grond voor strafonderbreking.
In casu doet zich de zeer bijzondere grond voor dat de Commissie een snoeihard oordeel heeft geveld over de bewijsvergaring. In het bijzonder wordt de vermeende vergiftiging met digoxine terzijde geschoven en zelfs geoordeeld dat bij deze stand van
zaken klaagster vrijgesproken zou moeten worden.
Verwezen wordt naar het boek van Ton Derksen ‘Lucia de B, reconstructie van een gerechtelijke dwaling, uitgeverij Veen Magazines, Diemen 2000’. Betoogd kan worden dat de bevindingen van de Commissie op zich al als novum kunnen worden beschouwd ondanks
de voorlopig anders luidende mening van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. In ieder geval is als novum aan te wijzen het rapport dat in Straatsburg is opgesteld met betrekking tot de onderzoeksresultaten van digoxine. Dit rapport is eerst
aangeboden ten tijde van de behandeling van de zaak in Amsterdam, waarbij de bewezenverklaring geen rol meer heeft gespeeld. Destijds is uitdrukkelijk in het proces-verbaal opgenomen dat die bevindingen geen rol konden spelen omdat de afdoening in de
strafzaak zich beperkte krachtens terugverwijzing door de Hoge Raad tot de straftoemeting. Derhalve dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat dit feit met betrekking tot de patiënt [baby] niet tot bewezenverklaring kan leiden. Omdat deze
zaak een voortrekkersrol heeft gespeeld in het kettingbewijs, zal naar verwachting van het overige bewijs niets meer overblijven bij het ontbreken van deze bouwsteen. Er moet ernstig rekening gehouden worden dat klaagster voor deze levensdelicten zal
worden vrijgesproken en dat enkel veroordeling kan volgen voor enkele ondergeschikte feiten zoals het vervalsen van een diploma. Klaagster verblijft ruim zes jaar in detentie, hetgeen al als buitengewoon zwaar kan worden aangemerkt. Daarbij speelt haar
gezondheidstoestand een rol. Tijdens detentie, vlak na de uitspraak van de Hoge Raad, is zij getroffen door een herseninfarct, waardoor zij aanzienlijke beperkingen ondervindt in het dagelijkse leven in de penitentiaire inrichting. Er zijn diverse
procedures gevoerd bij de commissie van toezicht, en de maandcommissaris heeft diverse malen moeten ingrijpen, voor wat betreft conflicten over haar bewegingsvrijheid en fysiotherapie. Het leven van klaagster is zeer schraal en onderhevig aan
voortdurende stress omtrent haar fysieke mogelijkheden. Strafonderbreking zou door klaagster aangegrepen kunnen worden om buiten de muren van de inrichting zich te voorzien van adequate (medische) hulpverlening. Tevens zal zij tijdelijk kunnen genieten
van enige verlichting in haar situatie met het oog op een eventuele resocialisatie. Tenslotte wordt opgemerkt dat de directeur van de inrichting advies heeft uitgebracht, terwijl niet is gebleken dat de directeur klaagster heeft gehoord conform artikel
6, derde lid, van de Regeling. Dit had wel gemoeten.

Voorts is op 28 januari 2008 aangevoerd hetgeen in het aangehechte verslag van horen is opgenomen en vastgesteld.

Bij faxbericht van 14 februari 2008 heeft mr. A.P. Visser bericht dat hij contact heeft gehad met de arts [...] en [...] van de Vesaliuskliniek en dat men graag een intakegesprek met klaagster wenst alvorens een beslissing te kunnen nemen met betrekking
tot een eventuele opname. Inmiddels is ook een verzoek ex artikel 42 Pbw ingediend. Ondertussen bestaat bij klaagster toch de behoefte in afwachting van wat komen gaat om voorlopig te mogen verblijven bij haar vriend [...] in hun beider woning te Den
Haag bij voorkeur voor de volle termijn van drie maanden subsidiair tot aan het moment dat zij in de kliniek opgenomen zou kunnen worden, althans gedurende een dusdanige tijd die de beroepscommissie, gezien alle omstandigheden van het geval, redelijk
acht. Er bestaat nog steeds belangstelling voor de nadere informatie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad alsmede voor het standpunt van de medisch adviseur. Eventueel kunnen aan een strafonderbreking bijzondere voorwaarden worden gesteld. De
directeur van de inrichting, waar klaagster verblijft, heeft reeds meegedeeld dat het innemen van een paspoort voldoende zou kunnen zijn. Klaagster is eventueel bereid zich onder toezicht te stellen via een enkelbandcontrole.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Een mogelijke vordering tot herziening vormt op zichzelf geen wettelijke grond voor strafonderbreking, die kan worden verleend op grond van artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling is uitgewerkt in de Regeling tijdelijk verlaten
van de inrichting, die een limitatieve opsomming bevat van gronden voor strafonderbreking. Een mogelijke herziening is in de Regeling niet opgenomen als grond voor strafonderbreking. Het wettelijk kader bevat niet de mogelijkheid in dit geval
strafonderbreking te verlenen. Overigens is in artikel 470, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaald dat de Hoge Raad hangende de beslissing op een aanvraag tot herziening te allen tijde de tenuitvoerlegging van het gewijsde kan
opschorten.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft op 23 november 2007 laten weten dat de bevindingen in het rapport van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken op zichzelf onvoldoende grond bieden voor het indienen van een vordering tot herziening. Een
nader onderzoek zal worden ingesteld. Afhankelijk van de resultaten daarvan wordt beslist of een vordering tot herziening zal worden ingediend. Het openbaar ministerie heeft geadviseerd om het verzoek tot strafonderbreking af te wijzen, nu herziening
nog geen uitgemaakte zaak is en evenmin vaststaat, mocht tot herziening worden besloten, dat een hernieuwde behandeling door het hof tot een (gedeeltelijke) vrijspraak zal leiden, is er geen aanleiding de detentie van klaagster te onderbreken. Deze
conclusie van het openbaar ministerie wordt gedeeld.
Naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd met betrekking tot klaagsters gezondheidstoestand heeft op verzoek van de medisch adviseur een onderzoek plaatsgevonden door een neuroloog en door een forensisch psychiater. Beiden kwamen onafhankelijk van
elkaar tot de conclusie dat de detentie van klaagsters als verantwoord kan worden geacht. Uit het overleg dat beiden hebben gevoerd over de onderzoeksresultaten kwamen geen discrepanties naar voren. De conclusie van de medisch adviseur op basis van
beide adviezen is dat geen noodzaak aanwezig is tot verlening van strafonderbreking op medische gronden.
Gesteld is dat geen aandacht is besteed aan de onderlinge samenhang van beide door klaagster aangevoerde gronden. Op verzoek van de medisch adviseur hebben de neuroloog en forensisch psychiater juist bezien of het onderzoek naar een mogelijke
herziening, dan wel de herzieningsprocedure zelf, van zodanige invloed kan zijn op klaagsters gezondheidstoestand dat het niet verantwoord zou zijn haar nog langer in detentie te doen verblijven. De deskundigen hebben geconcludeerd dat in zowel
neurologisch als psychiatrisch opzicht in de gegeven situatie de detentie van klaagster verantwoord kan worden geacht.
Gesteld is dat in het kader van klaagsters verzoek tot strafonderbreking ten onrechte slechts naar haar detentiegeschiktheid is gekeken. Deze stelling treft geen doel. Er heeft uiterst zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. De medisch adviseur
heeft een onderzoek ingesteld en met toestemming van klaagster kennis genomen van haar medisch dossier. De medisch adviseur heeft op 1 november 2007 klaagster bezocht om zich een oordeel te vormen over haar toestand. De conclusie van de medisch
adviseur
was dat geen aanleiding bestond de detentie van klaagster te onderbreken. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft in een schrijven van 30 oktober 2007 zich beperkt tot het verstrekken van informatie omtrent het functioneren van klaagster in de inrichting en zich onthouden van het verstrekken van een advies ten aanzien
van de verlofaanvraag.
De voorzitter van het college van procureurs-generaal heeft in een schrijven van 30 oktober 2007 aangegeven dat het niet vaststaat dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad daadwerkelijk een vordering tot herziening zal doen en dat evenmin vaststaat
-
voor het geval het tot herziening zou komen- dat de hernieuwde behandeling door het hof zal leiden tot een (gedeeltelijke) vrijspraak. Het college ziet op dit moment geen grond voor strafonderbreking en adviseert om het verzoek daartoe af te wijzen.
De medisch adviseur heeft in een schrijven van 1 november 2007, na bestudering van klaagsters medisch dossier en na bezoek aan klaagster, aangegeven dat klaagster de spanning omtrent de ontwikkelingen in haar strafzaak ook zal hebben indien zij buiten
de inrichting verblijft. Het is buiten, noch binnen de instelling te voorspellen of zich een medisch incident zal voordoen. De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.
De psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie heeft in het schrijven van 30 november 2007 aangegeven dat er op psychiatrische gronden geen dwingende eis is om klaagster de uitkomsten van een eventuele
herzieningsprocedure buiten detentie af te laten wachten. Evenmin zijn er psychiatrische bezwaren om de huidige situatie te laten voortbestaan.
De neuroloog van het AMC heeft in het schrijven van 19 november 2007 aangegeven dat het gunstige beloop sinds maart 2006 tot heden suggereert dat er bij klaagster geen sprake is van een extreem verhoogd risico op herhaling van een herseninfarct. De
kans dat stress tengevolge van een eventuele herzieningsprocedure bij klaagster een significante verhoging van het risico op recidief veroorzaakt, wordt nihil geacht. In neurologisch opzicht is detentie van klaagster verantwoord.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een levenslange gevangenisstraf wegens moord, meermalen gepleegd, en poging tot moord, meermalen gepleegd.

Klaagster heeft als gronden voor het verzoek tot strafonderbreking aangevoerd dat uit het rapport van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken van oktober 2007 volgt dat er in haar strafzaak fundamentele fouten zijn gemaakt en dat geadviseerd is
aan
het college van procureurs-generaal om een herzieningsaanvraag in te dienen, hetgeen tot strafonderbreking noopt. Voorts zijn er aldus klaagster dringende redenen van lichamelijke en psychische aard die aan een voortzetting van haar detentie in de weg
staan. Verzocht is om de gronden in samenhang te beoordelen.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan
met een andere vorm van verlof.

Artikel 35 van de Regeling bepaalt onder meer dat de strafonderbreking maximaal drie maanden duurt.

In de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling staan de situaties beschreven, waarbij strafonderbreking verleend kan worden. De opsomming van situaties is, gezien de toelichting op artikel 34 van de Regeling, anders dan namens de Staatssecretaris is
gesteld, niet limitatief bedoeld. In artikel 37 van de Regeling is de situatie beschreven dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke en/of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en
voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van de detentie in de weg staan.

Uit het schrijven van de voorzitter van het college van procureurs-generaal van 30 oktober 2007 volgt dat het rapport van het driemanschap benoemd door de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken van mening is dat er sprake is van een novum in
klaagsters strafzaak en geadviseerd heeft om een herzieningsaanvraag te entameren. Uit de reactie namens de Staatssecretaris van 10 januari 2008 volgt echter dat de advocaat-generaal bij de Hoge Raad op 23 november 2007 heeft laten weten dat de
bevindingen in het rapport van de commissie op zichzelf onvoldoende grond bieden voor het indienen van een vordering tot herziening, er nader onderzoek zal worden ingesteld en afhankelijk van de resultaten, besloten zal worden of er een vordering tot
herziening zal worden ingediend. Derhalve staat thans niet vast dat er daadwerkelijk een herzieningsprocedure zal volgen, laat staan tot welke uitkomst een dergelijke procedure zal leiden. De beroepscommissie is van oordeel dat de enkele mogelijkheid
dat een herzieningsprocedure zal worden gestart niet noodzaakt tot strafonderbreking. Hierbij betrekt de beroepscommissie de mededeling van de behandelend advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat naar verwachting in maart een beslissing kan worden
genomen
over de indiening van een herzieningsverzoek.

Naar aanleiding van de vraag of er bij klaagster dringende redenen zijn van lichamelijke en psychische aard, die aan een voortzetting van de detentie in de weg zouden staan, heeft onderzoek plaatsgevonden door een psychiater, een neuroloog en de
medisch
adviseur. Bij het onderzoek is tevens de vraag meegewogen of een eventuele herziening(sprocedure) van zodanige invloed kan zijn op klaagsters gezondheidstoestand dat het niet verantwoord zou zijn haar nog langer in detentie te doen verblijven.
Psychiater, neuroloog en medisch adviseur hebben deze vragen negatief beantwoord en negatief geadviseerd terzake van klaagsters verzoek om strafonderbreking.

Met betrekking tot de nieuwe grond voor strafonderbreking die bij gelegenheid van het horen op 28 januari 2008 naar voren is gekomen, namelijk een opname in de Vesaliuskliniek in het kader van klaagsters revalidatie, overweegt de beroepscommissie dat
in
het kader van de medische verzorging van de gedetineerde op grond van artikel 42, vierde lid aanhef en onder c, van de Pbw de directeur zorgdraagt voor overbrenging van de gedetineerde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling, indien de
behandeling
(op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger) aldaar plaatsvindt.

Bij faxbericht van 14 februari 2008 is aangevoerd dat bij klaagster in afwachting van hetgeen komen gaat toch de behoefte bestaat om te verblijven bij haar partner in hun beider woning. De beroepscommissie overweegt dat uit een dergelijke behoefte,
hoezeer ook begrijpelijk, geen noodzaak volgt om aan klaagster strafonderbreking te verlenen.

Het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Zij zal
klaagsters beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven