Nummer 21/22717/GV
Betreft [klager]
Datum 24 januari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 augustus 2021 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur van de inrichting heeft een gemotiveerd negatief advies uitgebracht. Dit advies is echter gebaseerd op onjuiste informatie en criteria. In artikel 20, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat een gedetineerde recht heeft op langdurend re-integratieverlof indien sprake is van tenminste twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de (voorwaardelijke) invrijheidstelling (VI) kan aanvangen.
Dit staat haaks op dat wat de directeur aangeeft. Indien het uitgangspunt van de directeur wordt gevolgd, zou klager pas in aanmerking komen voor langdurend re-integratieverlof op het moment van aanvang van zijn deelname aan een penitentiair programma (PP). Klager kan dan pas verlof aanvragen op het moment dat hij al buiten de inrichting verblijft onder elektronisch toezicht. Nu klager zijn verzoek heeft ingediend voor het behalen van zijn re-integratiedoelen en de daarbij behorende activiteiten, is het van essentieel belang deze doelen te behalen alvorens hij de inrichting verlaat. Door het onjuiste advies van de directeur aan verweerder, is zowel klagers re-integratie als zijn deelname aan een PP in gevaar gebracht.
Standpunt van verweerder
Klager voldoet niet aan de wettelijke vereisten om in aanmerking te komen voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof. Bij een strafoplegging van vijf jaar kan klager achttien maanden voorafgaand aan het moment waarop de VI aanvangt in aanmerking komen voor kortdurend re-integratieverlof en kan hij tien maanden voorafgaand aan het moment waarop de VI aanvangt in aanmerking komen voor langdurend re-integratieverlof. Nu de datum voor VI van klager gesteld is op 28 juli 2022 komt klager enkel voor kortdurend re-integratieverlof in aanmerking.
Het klopt dat deze data in theorie samenvallen met de datum voor deelname aan een PP. Het is echter niet gezegd dat klager hiervoor in aanmerking komt. Niet elke gedetineerde komt in aanmerking voor deelname aan een PP of plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling. De kortdurende en langdurende re-integratieverloven zijn dan een manier om gefaseerd terug te keren in de samenleving.
Klager komt wel voor kortdurend re-integratieverlof in aanmerking. Een dergelijk verzoek dient echter goed onderbouwd te zijn.
3. De beoordeling
Klager is sinds 10 maart 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar en vier maanden met aftrek, wegens poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen bij een overval op een woning. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 juli 2022.
Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen, omdat klager niet voldoet aan de criteria om daarvoor in aanmerking te komen.
De beslissing van verweerder was destijds in zoverre juist, dat klager op dat moment nog niet ten minste de helft van de aan hem opgelegde gevangenisstraf had ondergaan, maar met inachtneming van de huidige stand van zaken constateert de beroepscommissie (ex nunc toetsend) dat klager thans in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof. Daartoe overweegt zij als volgt.
Op grond van artikel 20, derde lid, van de Regeling komt een gedetineerde, voor zover in onderhavig geval relevant, in het geval van een gevangenisstraf tot en met zes jaar, op zijn vroegst in aanmerking voor langdurend re-integratieverlof indien:
1. ten minste vier maanden van de onvoorwaardelijk opgelegde straf is ondergaan;
2. ten minste de helft van de gevangenisstraf is ondergaan, en
3. er sprake is van een periode van maximaal twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de VI kan aanvangen.
De beroepscommissie stelt vast dat de einddatum van klagers detentie gesteld is op 28 juli 2022, waarna zijn VI aanvangt. In tegenstelling tot dat wat verweerder stelt, voldoet klager aan de gestelde voorwaarde dat sprake is van een periode van maximaal twaalf maanden voorafgaand aan zijn datum van VI. Ook aan de overige objectieve voorwaarden, zoals bepaald in artikel 20, derde lid, van de Regeling, wordt door klager thans voldaan. Verweerder dient dan ook (inhoudelijk) te beoordelen of aan klager, op grond van de door hem aangedragen doelen, langdurend re-integratieverlof kan worden verleend.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing thans onjuist. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 24 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter