Nummer 22/25307/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 18 januari 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op 11 januari 2022 beslist dat verzoeker voor de duur van twaalf weken wordt uitgesloten van promotie naar het plusprogramma.
Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk S-2022-38).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker betwist dat hij ‘ontoelaatbaar’ gedrag heeft vertoond en daarnaast dat de directeur niet heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de minimale termijn van zes weken als bedoeld in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).
De voorzitter overweegt als volgt.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker reeds in het basisprogramma verbleef en dat de directeur op 4 januari 2022 verzoekers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma heeft afgewezen. Na een periode van zes weken zou verzoeker weer in aanmerking komen voor promotie naar een plusprogramma. Verzoeker was dus niet gepromoveerd. Volgens de directeur heeft verzoeker op 10 januari 2022 deelgenomen aan wat hij een opstand in de gevangenis heeft genoemd. Daarmee heeft verzoeker ‘ontoelaatbaar’ gedrag vertoond als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling, te weten het zich fysiek agressief gedragen of personeel of een medegedetineerde ernstig bedreigen, aldus de directeur. Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker per 11 januari 2022 voor de duur van twaalf weken is uitgesloten van promotie naar het plusprogramma, waarbij door de directeur in het bijzonder is benoemd dat met name de aard en ernst van verzoekers gedrag de directeur tot zijn besluit heeft gebracht. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken naar voren komt dat verzoeker actief heeft deelgenomen aan de opstand. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in zijn besluit voldoende gemotiveerd waarom uitsluiting van promotie voor de duur van twaalf weken in verzoekers geval passend is. Nu de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 18 januari 2022 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter