Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22754/GM, 25 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22754/GM           

 

Betreft [Klager]

Datum 25 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet arbeidsongeschikt is verklaard.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager – met hulp van een tolk Pools –, mevrouw […], hoofd juridische zaken, en […], psychiater en medisch hoofd, beiden verbonden aan het PBC, gehoord op de digitale zitting van 1 december 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is niet door de inrichtingsarts onderzocht. De inrichtingsarts heeft niet kunnen zien hoe de armen en benen van klager eruitzagen. Klager heeft veel last van zijn handen. Hij is het er niet mee eens dat hij arbeidsgeschikt is verklaard. In het PBC heeft hij geen fysiotherapie gehad, terwijl in een andere inrichting dit wel is geadviseerd. Er staan veel dingen in het dossier over zijn lichamelijke toestand die niet kloppen.

Klager is niet voldoende ingelicht door de inrichtingsarts. Tegen de inrichtingsarts heeft hij gezegd dat hij geen Nederlands spreekt en dat hij bijgestaan wil worden door een tolk. De inrichtingsarts is hiermee akkoord gegaan, maar daarna heeft klager niets meer gehoord. De status van de arbeidsongeschiktheid van klager is, ook op een later moment, niet meer toegelicht. Het is opvallend dat hij eerder wel arbeidsongeschikt is verklaard in een andere inrichting, maar dat dit niet is overgenomen door het PBC.

Standpunt van de inrichtingsarts

Er is een uitgebreid verslag gemaakt van de beoordeling van klagers arbeidsongeschiktheid vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel. Daar zat klager voordat hij in het PBC is geplaatst. De inrichtingsarts heeft kennisgenomen van klagers klachten aan zijn benen en armen. De vorige inrichtingsarts liet klager onder begeleiding aangepaste werkzaamheden verrichten. Pas als er geen begeleiding aangeboden kan worden, is klager arbeidsongeschikt.

In het PBC is begeleiding beschikbaar. De arbeid die klager kan verrichten is heel laagdrempelig en wordt aangepast aan wat hij kan. De werkzaamheden bestaan over het algemeen uit knutselen en is vergelijkbaar met handarbeid op de middelbare school.

De inrichtingsarts heeft geprobeerd om met klager hierover in gesprek te gaan, maar er was geen tolk beschikbaar. De inrichtingsarts brengt eenmaal per week een kort bezoek aan het PBC. De communicatie loopt via de groepsleiding. De standaardwerkwijze is dat observandi door de groepsleiding worden geïnformeerd over arbeidsgeschiktheid. Dat moet in het geval van klager ook zijn gebeurd.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een PI en (zeker) in het PBC niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten een PI of het PBC. Daarnaast worden – zo volgt uit de reactie op het beroepschrift – binnen het PBC zeer lage eisen gesteld aan de arbeid. Observandi worden geacht aanwezig te zijn en de arbeid wordt op maat aangeboden (waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van de observandi). De beroepscommissie merkt verder op dat afhankelijk van de aard van de te verrichten werkzaamheden, de inrichtingsarts een zelfstandige afweging zal moeten maken omtrent de geschiktheid van klager om arbeid te verrichten.

De inrichtingsarts heeft acht geslagen op een eerder advies van de inrichtingsarts van de PI Krimpen aan den IJssel over de arbeids(on)geschiktheid van klager. Uit dit advies volgt dat klager vanwege zijn lichamelijke problemen onder begeleiding aangepaste werkzaamheden kan verrichten. De inrichtingsarts in het PBC heeft zelfstandig beoordeeld dat klager kan werken, omdat het in het PBC mogelijk is om lichte werkzaamheden te verrichten die neerkomen op of vergelijkbaar zijn met knutselen. Bij dit werk kan klager ook begeleid worden. Voldoende rekening kan dus worden gehouden met de mogelijkheden (en beperkingen) van klager. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts, gelet op de stukken inclusief het medisch dossier en wat tijdens de zitting is besproken, klagers arbeids(on)geschiktheid zorgvuldig beoordeeld en in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat klager kan werken binnen het PBC.

Klager stelt verder dat er geen gesprek heeft plaatsgevonden waarin hij is geïnformeerd over zijn arbeidsgeschiktheid en de verplichting om te werken. Ter zitting is aangevoerd door en namens de inrichtingsarts dat het de vaste werkwijze is dat de groepsleiding observandi informeert over de te verrichten werkzaamheden en over de arbeids(on)geschiktheid. Mede gelet op deze werkwijze, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager door de groepsleiding niet (tijdig) zou zijn geïnformeerd over zijn arbeids(on)geschiktheid.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven