Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22728/DA, 7 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/22728/DA

    

           

Betreft [Klager]

Datumm          7 januari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft - voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen de beslissing van 1 juli 2021 om jegens hem vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden ten behoeve van zijn vervoer.

De beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer heeft op 30 juli 2021 het beklag gegrond verklaard (VO2021/012a). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De Minister heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], manager van de afdeling beleid en communicatie en juridische zaken van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O), en […], divisiemanager van DV&O, namens de Minister, gehoord op de digitale zitting van 30 september 2021. Verder zijn klager en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, gehoord op de zitting. Klager werd bijgestaan door een tolk Engels.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de Minister

Het is de vraag of er sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 68a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager is niet daadwerkelijk vervoerd, omdat hij weigerde mee te gaan. Er is daarom ook geen sprake geweest van het feitelijk toepassen van vrijheidsbeperkende middelen.

Op twee momenten wordt beoordeeld of een gedetineerde risico’s met zich meebrengt voor het vervoer. Voordat een gedetineerde wordt vervoerd, wordt er een risicoanalyse gemaakt. Ter plaatse wordt er, als de omstandigheden daar aanleiding voor geven, opnieuw een risicoanalyse gemaakt door de transportbegeleiders van het vervoer. In overeenstemming met de gebruikelijke werkwijze worden alle sociaal en/of medische transporten vooraf gescreend door de afdeling Risicoanalyse. Hierbij kan een risicoanalist de afweging maken om vooraf vrijheidsbeperkende middelen te adviseren. Op de toegezonden transportaanvraag waar het in onderhavige zaak over gaat, is ten behoeve van de vervoersbeweging van 1 juli 2021 geen sprake van bijzonderheden vanuit de aanvrager. Het is juist dat in deze zaak geen advies vanuit de afdeling Risicoanalyse is bijgevoegd.

Het is daarnaast (ook) aan de transportbegeleiders om bij het transport een afweging te maken. De transportbegeleiders hebben een individuele en situationele belangenafweging gemaakt. Die hebben zij later op papier gezet. Het was de transportbegeleiders bekend dat klager een pen en een agenda mee wilde nemen. Het meenemen van een pen is niet toegestaan. Toen dit van de transportbegeleiders ter plaatste niet mocht, reageerde klager hier boos op. De pen is daarop in beslag genomen.  Klager bleef ook daarna boos reageren en wilde nergens aan meewerken. De transportbegeleiders wilden eerst bij klager een broekstok aanleggen, maar dat was niet mogelijk omdat klager een joggingbroek droeg. Toen is besloten om handboeien aan te leggen, maar klager weigerde te worden geboeid en heeft ervoor gekozen niet op transport te gaan.

Het gedrag van klager heeft op dat moment de doorslag gegeven. Op voorhand waren er geen indicatoren die maakten dat er vrijheidsbeperkingen noodzakelijk waren. Dit is echter veranderd op het moment dat het transport plaats zou gaan vinden. Het is belangrijk dat de transportbegeleiders per individu een afweging kunnen maken om het transport veilig te laten verlopen. Deze afweging is aan de transportbegeleiders.

Voor de transportbegeleiders is het niet meteen duidelijk wie klager is. De situatie op dat moment maakt dat beoordeeld moet worden of er vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast moeten worden. De leeftijd van klager is niet relevant, want een ouder iemand kan ook zeer ernstige incidenten veroorzaken. Het delict waar iemand voor is gedetineerd, is evenmin relevant. Het gaat om de vraag of het vervoeren van een gedetineerde op een veilige wijze kan plaatsvinden.

 

Standpunt van klager

Er kan wel degelijk geklaagd worden over een gepoogde vervoersbeweging. Klager heeft ervoor gekozen niet mee te gaan, omdat hij het niet eens was met die beslissing tot het toepassen van vrijheidsbeperkende middelen.

De inzet van de vrijheidsbeperkende middelen is niet goed gemotiveerd. Er is geen sprake van een kenbare belangenafweging voor klager. Het enkel beschrijven van het gedrag is onvoldoende om de middelen toe te passen. Klager is een keurige man en hij is op leeftijd. Ook is hij nooit agressief geweest of betrokken geweest bij incidenten. Hij spreekt de Nederlandse taal niet en hij begrijpt niet helemaal wat er gebeurt. Klager heeft enkel geïrriteerd gereageerd. De middelen zijn niet toegepast om onttrekking te voorkomen. Klager is misschien niet meewerkend genoeg geweest, maar dat is onvoldoende voor het gebruik van deze vrijheidsbeperkende middelen. Daar komt nog bij dat klager bij een eerder transport wel zijn agenda en pen mocht meenemen. Hij mocht erop vertrouwen dat dit ook dit keer het geval zou zijn. 

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Voor zover de Minister aanvoert dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag omdat er geen sprake is van een (beklagwaardige) beslissing, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33844, nr. 3) dient de commissie van toezicht voor het vervoer onder andere zorg te dragen voor het instellen van een beklagcommissie die zorgdraagt voor de behandeling van klaagschriften betreffende de toepassing van de bevoegdheid tot onderzoek aan het lichaam en de toepassing van geweld en vrijheidsbeperkende middelen door de transportbegeleiders van DV&O. Op grond van artikel 68a, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer beklag doen over beslissingen als bedoeld in artikel 29, tweede lid en artikel 35, tweede lid van de Pbw. Tegen de beslissing van de beklagcommissie voor het vervoer kan beroep worden ingesteld bij de beroepscommissie op grond van artikel 71a van de Pbw.

Vast staat dat tegen klager is gezegd dat hij geboeid vervoerd zou worden en dat klager vervolgens heeft geweigerd vervoerd te worden.

De transportbegeleiders van DV&O hebben de situatie kort voor het vervoersmoment beoordeeld en klager ter plaatse medegedeeld dat het vervoer zou plaatsvinden met toepassing van handboeien. Dit betreft naar het oordeel van de beroepscommissie een op grond van artikel 68a in verbinding met artikel 35, tweede lid van de Pbw beklagwaardige beslissing om ten behoeve van het vervoer vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, ook in het geval een gedetineerde er na de mededeling van die beslissing voor kiest niet (meer) te worden vervoerd. Klager is gelet daarop terecht ontvangen in zijn beklag. 

 

Inhoudelijke beoordeling

Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Pbw is de Minister bevoegd jegens een gedetineerde vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, om:

a.  een door hem genomen beslissing uit te voeren, of

b.  te voorkomen dat de gedetineerde zich onttrekt aan het toezicht dat op hem wordt uitgeoefend.

De transportbegeleiders hebben beslist om jegens klager vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, omdat klager boos reageerde toen hem werd geweigerd zijn pen mee te nemen tijdens het vervoer naar het ziekenhuis.

Voorafgaand aan het vervoer was er geen sprake van bijzonderheden. Ter plaatse zeiden de transportgeleiders tegen klager dat hij zijn pen, vanwege veiligheidsredenen, niet mee mocht nemen tijdens het vervoer. Klager raakte hierop geïrriteerd en boos. Klager liet uiteindelijk met tegenzin de pen achter bij het personeel. Gezien de reactie van klager op het gegeven dat hij zijn pen niet mocht meenemen, hebben de transportgeleiders besloten om vrijheidsbeperkende middelen toe te passen. Nu het niet mogelijk was om een broekstok aan te leggen omdat klager een joggingbroek droeg, werd besloten tot het aanleggen van handboeien. Klager reageerde hier nog meer geïrriteerd op en liet weten dat hij niet geboeid wilde worden. Klager gaf aan dat hij niet meer vervoerd wilde worden naar het ziekenhuis en vertrok boos van de badafdeling.

De beroepscommissie stelt voorop dat het niet standaard is dat een gedetineerde met toepassing van vrijheidsbeperkende middelen wordt vervoerd. Om hiertoe over te gaan, dient het risico van het verplaatsen van een justitiabele in een openbare ruimte – naast de gebruikelijke beoordelingscriteria zoals gedrag, mate van gewelddadigheid, betrokkenheid bij eerdere incidenten – nadrukkelijk onderdeel te zijn van een (risico)analyse. De voorafgaand aan het transport gemaakte analyse heeft er niet toe geleid dat besloten is tot vrijheidsbeperkende maatregelen.

Uit hetgeen door de transportgeleiders op schrift is gesteld, volgt vervolgens enkel dat klager zichtbaar geïrriteerd en boos reageerde toen hij zijn pen niet mee mocht nemen naar het ziekenhuis. Toen klager zijn pen inleverde en toepassing van de broekstok niet mogelijk bleek, moest hij volgens de transportgeleiders alsnog geboeid worden voor het vervoer. Niet kenbaar is gemaakt waarom klager op het moment dat hij zijn pen al had ingeleverd, alsnog een gevaar zou vormen tijdens het vervoer. Het enkel in algemene bewoordingen beschrijven dat klager boos en geïrriteerd reageerde op het gegeven dat hij alsnog geboeid moest worden, kan niet worden gezien als een kenbare individuele belangenafweging waarbij de gebruikelijke beoordelingscriteria zijn betrokken. Dat de Minister in het beroepschrift schrijft dat bij het aanwenden van vrijheidsbeperkende middelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn meegenomen, is niet nader geconcretiseerd.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 7 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. S. Bijl en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven