Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22642/TA, 10 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22642/TA

 

Betreft [klager]

Datum 10 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing van 8 mei 2021 tot oplegging van een maatregel van afzondering

(PN 2021/047a);

b.  de beslissing van 10 mei 2021 tot oplegging van een maatregel van afzondering

(PN 2021/047b).

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 26 juli 2021 het beklag voor wat betreft beklagonderdeel a ongegrond en voor wat betreft beklagonderdeel b formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 22 december 2021 op het secretariaat van de RSJ te Den Haag.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De vermiste schaar is in geen geval bij klager aangetroffen. De uitspraak van de beklagcommissie bevat hieromtrent een verschrijving. De maatregelen zijn onterecht opgelegd, omdat hij de schaar na gebruik heeft ingeleverd bij het personeel. Klager kan derhalve niet verantwoordelijk worden gehouden voor de vermissing van de schaar. Feitelijk is sprake geweest van een separatie en niet van een afzondering. Klager betwist dat hij aanspraak kon blijven maken op rechten die hem toekwamen zoals bezoek en bellen. Gedurende de maatregel is het geplande bezoek afgezegd. Daarnaast mocht hij niet deelnemen aan het reguliere dagprogramma. De kamer waar klager verbleef had weliswaar niet de kenmerken van een separatiekamer, maar de feitelijke uitvoering van de maatregel had deze kenmerken wel. Klager meent dat ten onrechte is gekozen voor deze modaliteit omdat een andere kamer op de afdeling vrij was en klager daar afgezonderd kon worden. Voorts heeft de separatiemaatregel te lang geduurd. Uit de beslissing volgt dat klager naar zijn kamer terug zou mogen zodra de kamer was gecontroleerd. De kamercontrole was op 10 mei afgerond. Klager heeft langer in separatie doorgebracht alvorens hij naar zijn afdeling mocht.

Het in beklag aangevoerde VN-verdrag handicap wordt in beroep niet herhaald.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Op 8 mei 2021 werd een schaar vermist op de afdeling die voor het laatst in klagers bezit was. Op klagers kamer is naar de vermiste schaar gezocht, maar zijn kamer is moeilijk controleerbaar. Op de kamer is een andere schaar aangetroffen. Om klagers kamer grondig te kunnen controleren is het noodzakelijk geweest klager in een als kamer ingerichte separeerruimte te plaatsen. Op 10 mei 2021 is klagers kamer grondig gecontroleerd, maar de vermiste schaar werd niet aangetroffen. De kamer moet beter controleerbaar worden om de orde en de veiligheid te kunnen waarborgen. De opmerking in de schriftelijke mededeling dat klager terug kan naar zijn kamer als zijn kamer is gecontroleerd, is onjuist geformuleerd. Daarnaast zijn dreigementen van klager over een medepatiënt en de spanningen rondom klagers verblijf niet genoemd. Klager heeft gedreigd een medepatiënt te steken en klager ervaart spanningen waardoor hij niet goed is in te schatten. Om die reden is besloten op 10 mei 2021 een nieuwe maatregel van afzondering op te leggen.

De separeerruimte is ingericht als een kamer en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Op de kamer bevindt zich onder meer een kast, een bed en een prikbord. De stelling van klager dat zijn basisrechten zijn komen te vervallen, is onjuist. Als een verpleegde is gesepareerd komen zijn basisrechten zoals het recht op bezoek of om te telefoneren te vervallen. Een verpleegde die is afgezonderd heeft deze rechten wel, maar deze kunnen in verband met de reguliere beperkingen van de afzondering worden ingeperkt. Dit laatste is in het geval van klager gebeurd. Klagers bezoek is beperkt, gegeven de situatie was een bezoek niet mogelijk.

De controle van klagers kamer vond plaats op 10 mei 2021. Klager verbleef op een als kamer ingerichte separeerruimte, daarna op 10 mei 2021 is hij geplaatst op een leegstaande kamer op de afdeling. De vermiste schaar is nooit teruggevonden.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 59 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) bestaat de beklagcommissie die op het klaagschrift beslist uit drie leden of, indien het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uit één lid (“enkelvoudig”). De beklagcommissie die op onderhavig beklag heeft beslist bestond, met instemming van partijen, uit twee leden. Wat ook de praktische overwegingen zijn geweest op deze wijze op het beklag te beslissen, hierdoor kunnen vragen rijzen over de rechtsgeldigheid van de uitspraak. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen de zaak niet terugverwijzen naar de beklagcommissie, maar het beklag opnieuw en in enige aanleg beoordelen.

a.

Op grond van artikel 34, eerste lid in verbinding met artikel 32, eerste lid, onder b van de Bvt is het hoofd van de instelling bevoegd een verpleegde af te zonderen indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling. Op de afdeling van klager werd een schaar vermist die voor het laatst in het bezit was van klager. Klagers kamer was lastig te controleren. Er werd een andere schaar tussen klagers spullen aangetroffen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een afzonderingsmaatregel noodzakelijk was om de kamer van klager grondig te doorzoeken.

Klagers stelling dat de tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel feitelijk als een separatie moet worden gezien, wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 1, onder zz, sub aa, van de Bvt vindt de afzondering plaats in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen. Het hoofd van de instelling heeft voldoende toegelicht dat de wijze van tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel in een als kamer ingerichte separeerruimte, zich onderscheidt van een separatie. Anders dan bij een separatie blijft de verpleegde bij een afzondering recht houden op contact met de buitenwereld, zoals bezoek en telefoneren. Dit neemt niet weg dat hieraan op de in de betreffende bepalingen van de Bvt genoemde gronden beperkingen kunnen worden gesteld, zoals in het geval van klager is gebeurd met het bezoek. Verder komt de inrichting van de ruimte niet overeen met een kale separeercel. Zo had klager de beschikking over onder meer een kast, een bed, een prikbord en een wandcontactdoos. Dat klager deze wijze van tenuitvoerlegging als een separatie heeft ervaren, betekent nog niet dat deze als zodanig heeft te gelden. Gelet op het vorenstaande en hetgeen klager overigens heeft aangevoerd, kan de beslissing van het hoofd van de instelling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

b.

Op 10 mei 2021 is aan klager een nieuwe maatregel van afzondering uitgereikt. Van klager werd verwacht dat hij een plan maakte welke spullen hij wilde uitvoeren, teneinde de kamer controleerbaar te maken. Ook verwijst het hoofd van de instelling naar de bedreigende uitlatingen van klager een medepatiënt iets aan te doen. Het hoofd van de instelling wilde inschatten hoe klager omgaat met de spanningen en hoe hij in het contact is met medepatiënten op de afdeling. Het uitsluitprogramma van klager werd rustig opgebouwd. De tenuitvoerlegging van deze maatregel vond plaats in een op de afdeling leegstaande kamer die door klager in gebruik werd genomen.

De beroepscommissie stelt vast dat de schriftelijke mededeling niet tijdig is uitgereikt, hetgeen leidt tot een gegrondverklaring op procedurele gronden en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 7,50.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat het hoofd van de instelling zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk was aan klager een nieuwe maatregel van afzondering op te leggen. De gronden voor deze afzonderingsmaatregel zijn ten opzichte van de eerder opgelegde afzonderingsmaatregel aangevuld met de grond dat de instelling inzicht wil hebben hoe klager zou omgaan met spanningen rondom klager vanwege de uitvoer van zijn vogel en ontwikkelingen rondom de LFPZ-aanvraag. De beroepscommissie is van oordeel dat bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, de beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag wat betreft beklagonderdeel a ongegrond.

Zij verklaart onderdeel b van het beklag op procedurele gronden gegrond en inhoudelijk ongegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 7,50.

 

Deze uitspraak is op 10 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven