Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2987/GV, 9 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2987/GV

betreft: [klager] datum: 9 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.C. Frijns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 november 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De Minister gaat er ten onrechte vanuit dat strafonderbreking niet meer noodzakelijk is. De Minister stelt
dat er genoeg mogelijkheden zijn geweest om afscheid te nemen in het kader van incidenteel verlof. Voorbij wordt gegaan aan het feit dat klager op deze manier niet aanwezig kan zijn bij de begrafenis van zijn vader in Marokko. De begrafenis zal
plaatsvinden op vrijdag 9 november dan wel zaterdagochtend 10 november 2007. Een incidenteel verlof is niet toereikend om klager in staat te stellen bij de begrafenis aanwezig te zijn, noch is een incidenteel verlof om afscheid te nemen van zijn vader
in Nederland afdoende om daarmee de afwezigheid bij de begrafenis te compenseren. Klager heeft op grond van artikel 5, eerste lid jo. artikel 34 en 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting recht om bij de begrafenis van zijn vader
aanwezig te zijn. Er zijn geen belangen die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking. Klager bevindt zich in een open inrichting, er is geen maatschappelijke onrust te verwachten bij toekenning van de strafonderbreking en klager heeft
geen bewaking nodig. Hij heeft zich immers goed gedragen tijdens de detentie. De straf van klager duurt nog maar acht weken, waardoor het onwaarschijnlijk is dat klager zich zal onttrekken aan zijn straf.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het beroep in cassatie is op 30 oktober 2007 verworpen. Klager is derhalve afgestraft en kan derhalve een verzoek indienen
om
strafonderbreking.
Het verzoek is afgewezen omdat klager in de gelegenheid is geweest in Nederland afscheid te nemen van zijn overleden vader. De directeur van de p.i. Amerswiel heeft hem hiervoor incidenteel verlof verleend. In een enkel geval kan strafonderbreking
worden verleend voor het nemen van afscheid en het bijwonen van de begrafenis van een overleden ouder die in het het buitenland is overleden. Klager is echter al in Nederland, waar zijn vader is overleden, in de gelegenheid geweest afscheid te nemen.
Klager heeft niet aangetoond dat hij de repatriëring en begrafenis van zijn vader zou moeten regelen.

Op klagers verlofaanvraag zijn geen adviezen uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt – volgens informatie van de inrichting - op of omstreeks 19 december 2008.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof.
Ingevolge artikel 36 juncto artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan bestaan
uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is
verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.

De beroepscommissie stelt op grond van de voorhanden zijnde stukken vast, dat klagers vader in Nederland is overleden en zal worden overgebracht naar Marokko om aldaar te worden begraven. Klager is in de gelegenheid gesteld in Nederland afscheid te
nemen van zijn vader. De directeur van de p.i. Amerswiel heeft aan klager hiervoor incidenteel verlof verleend. Tegen deze achtergrond komt de beroepscommissie tot het oordeel dat, hoezeer zij ook klagers wens begrijpt de begrafenis van zijn vader in
Marokko bij te wonen, in dit geval geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Klager is immers in de gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn overleden vader. De beslissing van de
Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Door klager zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Klagers beroep zal dan
ook
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 9 november 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven