Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16516/GA, 7 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16516/GA           

 

Betreft [klager]

Datum 7 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager).

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het te laat aanvragen van een risicotaxatie door De Waag ten behoeve van de plaatsing in een kliniek, op de voet van het destijds geldende artikel 43, derde lid (thans vierde lid), van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), in het kader van de detentiefasering.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 14 december 2020 het beklag ongegrond verklaard (AR 2020/952). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers gemachtigde, mevrouw […], juridisch medewerkster en kantoorgenote van mr. E.A. Blok, gehoord op de zitting van 11 november 2021 in het JC Zaanstad. De directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Klager heeft eveneens schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Mevrouw […], juridisch medewerkster en werkzaam bij het kantoor van de gemachtigde van klager, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft beklag ingediend wegens het veel te laat aanvragen van een risicotaxatie door De Waag ten behoeve van zijn plaatsing in een kliniek. Dit zou dan, zo is afgesproken met de toenmalige casemanager, in het kader van de detentiefasering kunnen.

Voorwaarden voor de plaatsing in een kliniek zijn de delictanalyse en de risicotaxatie. Dat alles heeft een aanzienlijke tijd geduurd. In de eerste plaats is de aanvraag voor de delictanalyse en risicotaxatie pas gedaan omstreeks de periode dat klager voor detentiefasering in aanmerking kwam. Daarmee is dus niet gehandeld conform het gebruik om de adviezen op te vragen (ruim) voordat de streefdatum van de fasering wordt bereikt. Een reguliere fasering was overigens niet mogelijk, aangezien nu de reclassering juist had geadviseerd om de klinische plaatsing elders te doen, zodat mogelijk daarna verder en meer regulier gefaseerd kon worden. Uiteindelijk bleek dat sprake was van budgetproblemen en dat betekende dat klager niet geplaatst kon worden. De nieuwe casemanager van klager heeft overigens weer begrepen dat de budgetproblemen op een misverstand zouden berusten en dat er een tekort was aan mensen. Gelet op het voorgaande kan reeds geconcludeerd worden dat er in elk geval communicatief veel mis is gegaan, maar meer nog dat veel te laat is gehandeld.

Klager leidt uit artikel 5.2 van het Besluit forensische zorg (met name lid 2) af dat de directeur de verantwoordelijkheid draagt om de delictanalyse en risicotaxatie uit te laten voeren en bij het dossier te voegen. Het ligt dan ook op de weg van de directeur om een en ander te regelen en om ervoor zorg te dragen dat een en ander ook tijdig wordt uitgevoerd.

Dat de directie ten overstaan van de beklagcommissie heeft gezegd dat er onvoldoende financiële ruimte is voor een risicotaxatie, kan niet meebrengen dat daarom maar geen risicotaxatie wordt aangevraagd. Bovendien geldt dat klager – ook gelet op het uitgangspunt van artikel 2 van de Pbw: de re-integratie in de samenleving – onterecht de dupe wordt van een situatie waar hij niets aan kan doen.

Klagers nieuwe casemanager heeft laten weten dat de aanmelding van klager op een ontluisterend verloop berust. Deze casemanager heeft klager na zijn eerste contact met spoed laten aanmelden voor een delictanalyse en een risicotaxatie en dat is ook gebeurd. Dat is precies wat eerder had moeten gebeuren. Er is dus onvoldoende voortvarend gehandeld en de directeur is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Uit de stukken blijkt dat er in ieder geval het gehele najaar vrijwel niets is gebeurd.

De beklagrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de directeur zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Klager verzoekt om een tegemoetkoming (vergelijkbaar met de bedragen die worden toegekend in verband met detentiefasering) vanaf in elk geval september 2020, aangezien hij vanaf dat moment met redelijke inspanning geplaatst had moeten worden bij De Waag. Klager verzoekt dan voor vijf maanden een tegemoetkoming.

Ter zitting heeft klagers gemachtigde aangegeven dat klager op 8 september 2021 in vrijheid is gesteld en dat behandeling nooit van de grond is gekomen. De gemachtigde heeft verder vermeld dat op 11 november 2020 de nieuwe casemanager klager opnieuw heeft aangemeld voor een risicotaxatie en dat die in april 2021 is afgerond. Klager heeft nooit kunnen faseren. Verwezen wordt naar RSJ 4 oktober 2021, R-20/6137/GA.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep schriftelijk aangegeven dat er geen aanvulling is op het in beklag gevoerde verweer.

 

3. De beoordeling

Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van de nieuwe casemanager van klager van 11 januari 2021 aan de gemachtigde van klager. In dit emailbericht wordt verwezen naar de berichtgeving van de vorige casemanager. In de berichtgeving van de vorige casemanager is vermeld dat de delictanalyse en risicotaxatie was aangevraagd op 27 mei 2020 en dat klager op 5 juni 2020 een brief heeft gekregen van De Waag dat hij op de wachtlijst stond. Sindsdien was er meerdere keren gerappelleerd en uiteindelijk kwam het bericht over budgetproblematiek, waardoor de vorige casemanager in gesprek is gegaan met klager. De vorige casemanager heeft gezocht naar oplossingen en hoopte dat klager via het PPC de delictanalyse en risicotaxatie kon inzetten. Helaas was deze optie niet mogelijk. Andere aanbieders waren niet bekend en voor zover bekend was slechts De Waag gecontracteerd.

De nieuwe casemanager heeft in zijn e-mailbericht aangegeven dat het bericht van de vorige casemanager het ontluisterende verloop van de aanmelding van klager voor de delictanalyse en risicotaxatie illustreert en dat hij zich klagers frustratie goed kan voorstellen. Verder vermeldt de nieuwe casemanager in zijn e-mailbericht dat hij heeft begrepen dat later in dit traject nog het bericht kwam dat het gegeven van budgetproblemen op een misverstand zou berusten en dat er sprake was van gebrek aan mensen die de delictanalyse en risicotaxatie konden afnemen. Na overname van de zaak van klager heeft de nieuwe casemanager na zijn eerste contact met hem aan de psycholoog direct verzocht om klager met spoed opnieuw aan te melden voor een delictanalyse en risicotaxatie.

De afhandeling van de aanvraag van de delictanalyse en risicotaxatie als voormeld valt onder de taakomschrijving van de casemanager en het handelen en/of nalaten in dat kader komt voor verantwoordelijkheid van de directie. De beroepscommissie is, gelet op hetgeen namens klager is gesteld en de berichtgeving van de nieuwe casemanager, van oordeel dat het gehele proces rondom de aanvraag onredelijk lang heeft geduurd en dat niet gebleken is dat de vorige casemanager voldoende voortvarend heeft gehandeld. Onduidelijk is gebleven welke stappen verder door de vorige casemanager zijn ondernomen tot het eerste contact met de nieuwe casemanager. De directeur heeft daarover in beroep ook niet meer duidelijkheid verschaft.

De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de vertraging niet meer ongedaan te maken is, ziet de beroepscommissie termen om een tegemoetkoming toe te kennen. Bij het bepalen van de hoogte van deze vergoeding betrekt de beroepscommissie dat  klagers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (PP)  door de beroepscommissie ongegrond is verklaard (RSJ 7 december 2021, 21/22609/GB).  Mede gelet hierop vindt de beroepscommissie een tegemoetkoming van €75- passend.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.

Deze uitspraak is op 7 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. E. Lucas en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven