Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20030/GB, 31 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20030/GB                                            

Betreft [klager]

Datum 31 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft 16 oktober 2020 bij de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) een verzoek gedaan tot plaatsing in een accommodatie op grond van artikel 15, vijfde lid (oud), van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft op 23 februari 2021 namens klager beroep ingesteld tegen de vermeende (fictieve) weigering van verweerder om op het verzoek te beslissen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting Vught. Hij lijdt aan psychogene niet epileptische aanvallen (PNEA). Deze aanvallen komen voort uit psychische factoren, zoals stress en andere emotioneel opgebouwde spanning. De PNEA’s worden steeds heviger. Klager is soms meerdere uren per dag buiten bewustzijn en verwondt zichzelf tijdens aanvallen regelmatig (ernstig). Daarnaast doet hij suïcidepogingen tijdens aanvallen. Er bestaat geen medicatie tegen PNEA’s. Alleen behandeling, zoals intensieve (EMDR-)therapie, psychotherapie en educatietherapie - in combinatie met ontspanning - kan helpen de PNEA’s te verminderen.

Klager heeft een verzoek tot plaatsing in een accommodatie op grond van artikel 15, vijfde lid (oud), van de Pbw ingediend, omdat hij in het PPC niet de juiste zorg ontvangt. Er zijn inmiddels ruim vier maanden verstreken sinds het verzoek is ingediend bij verweerder. Verweerder heeft aan klager wel duidelijk gemaakt dat plaatsing in een accommodatie niet mogelijk is vanwege klagers gezondheid, maar verweerder heeft, ondanks herhaaldelijke verzoeken en een termijn daartoe, formeel nog niet beslist op het verzoek. Dit is onaanvaardbaar en in strijd met de wet, gelet op het bepaalde in de artikel 17, vierde lid, van de Pbw.

Het is, gelet op klagers gezondheid, voor te stellen dat verweerder een langere beslistermijn nodig heeft dan zes weken, maar op dit moment kan niet meer gesproken worden van ‘een redelijke termijn’ waarbinnen verweerder een beslissing kan nemen. Verweerder gaat daarbij ook voorbij aan de ernst van de situatie en het gevaar voor klagers gezondheid. Dat is inhumaan en in strijd met artikelen 5, 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Klager verzoekt om te worden gehoord en verzoekt tevens om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Op 23 februari 2021 is alsnog beslist op klagers verzoek. Hiermee is het primaire belang van klager bij behandeling van dit beroep komen te vervallen.

De beslistermijn is overschreden, omdat, zoals ook blijkt uit de stukken van klagers raadsvrouw en de overige stukken, er veel inspanningen zijn verricht om voor klager een passende plek binnen detentie te zoeken. Gelet op de zorg die klager nodig heeft, is dit zeer gecompliceerd gebleken. Om die reden is de overschrijding van de beslistermijn niet onredelijk. Het verzoek om een financiële tegemoetkoming vanwege geleden nadeel treft geen doel, omdat ten tijde van het indienen van het beroepschrift geen sprake was van een beslissing. Daarnaast verbindt de wet aan een overschrijding van de beslistermijn geen consequenties.

Verder is op 11 mei 2021 beslist om klager, met ingang van 12 mei 2021, strafonderbreking te verlenen voor de duur van drie maanden.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

In het verleden heeft de beroepscommissie verschillend geoordeeld over de vraag of op grond van artikel 72, eerste lid, in verbinding met artikel 18 van de Pbw beroep ingesteld kan worden over een verzoek tot plaatsing in een accommodatie op grond van artikel 15, vijfde lid (oud), van de Pbw. Die vraag is bijvoorbeeld in uitspraak RSJ 17/1721/GB, 14 december 2017, bevestigend beantwoord en in uitspraak RSJ 17/3847/GB, 7 september 2018, ontkennend beantwoord. De beroepscommissie onderkent dat sprake is van divergerende jurisprudentie en biedt in deze uitspraak duidelijkheid.

Klager heeft verzocht om plaatsing in een accommodatie op grond van artikel 15, vijfde lid (oud), van de Pbw. Deze bepaling (thans: artikel 15, vierde lid, van de Pbw) kan verweerder bepalen dat een gedetineerde bij wie sprake is van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap naar een accommodatie, als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of artikel 1, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd. Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg, bedoeld bij of krachtens de Wet forensische zorg, geschiedt de overbrenging overeenkomstig die wet.

Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a., van de Pbw heeft een gedetineerde het recht bij verweerder een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen, strekkende tot plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling. Onder ‘inrichting’ wordt, gelet op artikel 1, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Pbw, een door verweerder als zodanig aangewezen Penitentiaire Inrichting (PI) verstaan. Onder ‘afdeling’ wordt, gelet op artikel 1, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 8, tweede lid, van de Pbw, een door verweerder aangewezen afdeling van een PI verstaan. Daarbij komt dat in artikel 15, vijfde lid (oud), van de Pbw wordt gesproken over ‘overbrenging’ in plaats van over ‘plaatsing’ of ‘overplaatsing’, zoals in artikel 18 van de Pbw.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat noch artikel 18, eerste lid, van de Pbw, noch een andere wet, de mogelijkheid biedt een verzoekschrift tot plaatsing in een accommodatie als bedoeld in artikel 15, vijfde lid (oud), van de Pbw bij verweerder in te dienen. Klager kan dus niet in zijn verzoek worden ontvangen. En er kan dus ook geen sprake zijn van een (fictieve) weigering van verweerder om op dat verzoek te beslissen. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 31 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven