Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3199/GA, 18 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3199/GA

betreft: [klager] datum: 18 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 december 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klagers raadsman mr. J.A.P.F. Hoens gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van voornoemd h.v.b./ISD heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en een nadere (schriftelijke) toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie; en
b. een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van veertien dagen.
De disciplinaire straffen zijn opgelegd in verband met een handgemeen met een medegedetineerde op de arbeidszaal.

De beklagrechter heeft – zo verstaat de beroepscommissie –:
het beklag ten aanzien van de disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel gegrond verklaard;
het beklag ten aanzien van de verwijdering van de televisie ongegrond verklaard;
het beklag ten aanzien van de uitsluiting van deelname aan de arbeid gegrond verklaard voor zover die disciplinaire straf langer heeft geduurd van tien dagen;
en in totaal een tegemoetkoming van € 20,24 aan klager toegekend.
Een en ander is beslist op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager vindt dat hij ten onrechte de schuld kreeg van het voorval dat geleid heeft tot de onderhavige disciplinaire straffen. Klager werd op de arbeidszaal aangevallen door een opgefokte Marokkaanse jovo-gedetineerde. Klager kon toen niet weglopen en
heeft toen gereageerd. Klager is van mening dat hij hiervoor niet bestraft diende te worden. Overigens vraagt hij zich af waarom die ander niet bestraft is. Daarover is immers niets terug te vinden in het dossier. Ook het verhaal van die betrokken
medegedetineerde ontbreekt in het dossier. Gelet daarop is het onderzoek van de directeur onvoldoende zorgvuldig geweest. De directeur dient immers alle feiten en omstandigheden te betrekken bij zijn oordeelsvorming. Klager is van mening dat de
beklagrechter dit geval te marginaal heeft beoordeeld.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Voor zover van belang geldt, dat het betreffende schriftelijke verslag is opgemaakt door het personeelslid dat het betreffende incident op de werkzaal heeft waargenomen. De aanzegging van dat verslag is geschied door een ander personeelslid. In zoverre
is de beoordeling door de beklagrechter dus onjuist.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht het om proces-economische redenen wenselijk om het beklag in zijn geheel opnieuw te beoordelen. Zij zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen.
De beroepscommissie stelt vast dat zich op 29 augustus 2007 op de afdeling Arbeid een incident heeft voorgedaan tussen klager en een medegedetineerde. Naar aanleiding daarvan is verslag opgemaakt, welk verslag ook aan klager – door een ander
personeelslid dan door de verslaglegger – is aangezegd. Naar aanleiding van dat verslag is aan klager een tweetal disciplinaire straffen opgelegd van enerzijds vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met verwijdering van de
televisie en anderzijds veertien dagen uitsluiting van de arbeid. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient de ambtenaar of medewerker die een voorval waarneemt zelf daarvan verslag op te maken en kan hij dit niet overlaten aan een andere
ambtenaar. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat in dit geval aan deze eis is voldaan. Die waarnemend ambtenaar of medewerker behoeft dit verslag vervolgens niet zelf aan de betreffende gedetineerde aan te zeggen maar mag dit overlaten aan
een andere ambtenaar of medewerker. Aan deze eisen is voldaan. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat de beslissing van de directeur – welke beslissing in zoverre niet in strijd met een wettelijk voorschrift is
genomen –, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht voor zover de totale duur van de disciplinaire straffen de veertien dagen niet te boven gaat. Op grond van het bepaalde in artikel 50,
derde
lid, van de Pbw, mag de duur van de twee opgelegde straffen tezamen de twee weken immers niet te boven gaan. Gelet daarop is de oplegging van de disciplinaire straf van uitsluiting van de arbeid in strijd met de wet voor zover deze de veertien dagen te
boven gaat. In zoverre dient het beklag gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager, voor het gegrond verklaarde deel van het beroep, een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt deze, nu klager noch de directeur beroep heeft ingesteld tegen de door de beklagrechter toegekende
tegemoetkoming, op het door de beklagrechter vastgestelde bedrag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij verklaart het beklag ten aanzien van de disciplinaire straf van uitsluiting van de arbeid gegrond voor zover de duur daarvan de tien dagen te boven gaat. Zij verklaart het beklag
voor het overige ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,24.

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, L. Diepenhorst en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 februari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven