Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1586/GA, 15 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1586/GA

betreft: [klager] datum: 15 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 mei 2007 van de beklagcommissie bij de gevangenis Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie hield zitting op 18 september 2007 in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam. Voorafgaand aan de zitting op 20 augustus 2007 is klager gehoord in de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel door een lid van de Raad,
bijgestaan
door de secretaris. De directeur van de gevangenis voormeld is niet verschenen. De directeur is - door een tekortkoming bij het secretariaat - eerst op 7 januari 2008 om een reactie verzocht, welke op gelijke datum ontvangen is. Een afschrift van deze
reactie kon niet aan klager gezonden worden, omdat hij sinds 30 december 2007 niet meer in detentie verblijft en er geen adres van hem bekend is.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het opleggen van bewaardersarrest.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het was niet noodzakelijk hem bewaardersarrest op te leggen. Hij heeft, terwijl hij vlak bij haar stond, tegen een p.i.w.-ster gezegd dat zij hen niet als babies moest behandelen. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft eerder bepaald dat
gevangenispersoneel meer kritiek moet kunnen verdragen dan mensen met andere werkzaamheden. Er is met stemverheffing gesproken, maar dat is niet meteen ordeverstorend. Een andere p.i.w.-er liep met klager mee naar de koelkast en zei dat hij klager een
volgende keer als iets dergelijks gebeurde verslag zou aanzeggen. Klager liep vervolgens naar zijn cel om te gaan eten. Die p.i.w.-er kwam, na ongeveer 20 minuten, naar klagers cel en zei dat hij na overleg met eerder genoemde p.i.w.-ster alsnog
bewaardersarrest zou opleggen. De deur van klagers cel werd omstreeks 16.00 uur gesloten. Na afloop van de recreatie, om 17.00 uur, is niet aangegeven of het bewaardersarrest werd opgeheven of niet. Klagers deur bleef dicht en eerst de volgende ochtend
om 9.00 uur werd de deur geopend. Klager is niet door een directeur gehoord. Klager wil een tegemoetkoming, omdat hij niet in staat was zijn advocaat te bellen, hetgeen hij tijdens de recreatie van plan was. Dit kon hij nu pas na het weekend doen.
Mogelijk dat hierdoor klagers huur te laat is overgemaakt. Klager weet echter niet of dit consequenties heeft.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Het was de bedoeling klager op bewaardersarrest voor de verdere duur van het dagprogramma, welke om 17.00 uur zou eindigen, hiervan uit te sluiten. De orde was verstoord, niet omdat klager met stemverheffing had gesproken, maar omdat hij het
betreffende
personeelslid luidkeels toeschreeuwde, hetgeen hij in beklag ook niet heeft ontkend. Vanzelfsprekend kon hij daarom de volgende ochtend weer gewoon aan het dagprogramma deelnemen. Dat hij zijn advocaat niet heeft kunnen bellen komt vooral omdat hij dat
niet kenbaar heeft gemaakt; daarnaast is dit een gevolg van zijn eigen gedrag. Er zijn drie telefoons op zijn afdeling en hij had dit dus de hele dag kunnen doen.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager kennelijk met toepassing van het bepaalde in art. 24, vierde lid, van de Pbw, kortstondig in afzondering is geplaatst door het dienstdoende personeel. Hoewel de wet een dergelijke afzonderingsmaatregel - ook wel genaamd het
‘bewaardersarrest’ - toestaat, verbindt eerdergenoemd art. 24, vierde lid, van de Pbw, daaraan een aantal voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de directeur van de toepassing van dat bewaardersarrest onverwijld op de hoogte wordt gesteld. Uit
hetgeen door de directeur tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht, wordt niet aannemelijk dat de directeur onverwijld op de hoogte is gesteld. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat bij de oplegging van het hiervoor genoemde
bewaardersarrest niet is voldaan aan de formele vereisten die daarvoor gelden. Dat maakt dat het beklag, wegens strijd met een wettelijk voorschrift, gegrond dient te worden verklaard. Hoewel de beslissing om klager tijdelijk af te zonderen inhoudelijk
gezien is genomen op gronden die deze, als aan alle formaliteiten was voldaan, kunnen dragen, acht de beroepscommissie in dit geval termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming, nu klager omtrent de afloop van dit bewaardersarrest niet is
geïnformeerd en het feitelijk tot de volgende ochtend geacht wordt te hebben geduurd.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart. het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr.dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven