Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23532/GV, 23 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23532/GV           

Betreft [klager]

Datum 23 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 oktober 2021 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat het verzoek tot strafonderbreking moet worden toegewezen zonder eerst de uitkomst van de procedure in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) af te wachten. Strafoverdracht via de WETS gaat niet zonder meer voor op strafonderbreking. De datum voor strafonderbreking van klager is gesteld op 1 oktober 2021. De centrale autoriteit heeft aangegeven dat in de gevallen waarbij de datum van de strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling van de ongewenste vreemdeling is aangevangen, het certificaat (het WETS-verzoek) doorgaans wordt ingetrokken en uitzetting plaatsvindt in het kader van strafonderbreking voor onbepaalde tijd.

Voorts stelt klager dat de kans dat daadwerkelijk overdracht plaatsvindt op grond van de WETS-procedure nihil is. Uit het evaluatieonderzoek naar de WETS blijkt dat verzoeken lang niet altijd worden ingewilligd. In de periode van 2013 tot en met 2017 is er één keer sprake geweest van een uitgaand WETS-verzoek (certificaat) aan Slowakije. Niet is gebleken dat dit tot daadwerkelijke strafoverdracht heeft geleid. Voorts heeft klager zelf contact opgenomen met het Slowaakse Ministerie van Justitie en Veiligheid en de rechtbank die het verzoek behandelt, om te informeren naar de stand van zaken. De Slowaakse autoriteiten hebben aangegeven dat zij geen ervaring hebben met de WETS-procedure en dat zij Nederland om verduidelijking hebben gevraagd. Hierop hebben zij geen antwoord ontvangen. Het is niet gezegd dat Slowakije zal overgaan tot overname van de gevangenisstraf en er is, in elk geval op een aanvaardbare termijn, geen zicht op een positieve reactie vanuit Slowakije op het WETS-verzoek. De toewijzing van het verzoek tot strafonderbreking moet om die reden prevaleren boven het langer laten voortduren van de WETS-procedure. Indien de strafonderbreking niet wordt toegewezen, is de kans groot dat klager tot het eind van zijn detentieperiode in detentie moet verblijven.

Daarnaast zal strafonderbreking, in tegenstelling tot strafoverdracht, effectief zijn en een bijdrage leveren aan de maatschappelijke re-integratie en resocialisatie van klager. Klager wil zijn leven in Slowakije oppakken. Hij heeft daar familie, vrienden en kennissen. Klager heeft contact opgenomen met potentiële werkgevers en voorziet dat hij een baan heeft zodra hij daar aankomt. Klager heeft geen disciplinaire straffen opgelegd gekregen gedurende zijn detentie en is niet eerder gedetineerd geweest. Klager heeft bewezen dat hij betrouwbaar is en respect heeft voor de regels.

In reactie op het verweerschrift van verweerder voert klager nog het volgende aan. Door verweerder wordt een beroep gedaan op RSJ 14 februari 2020, R-20/5800/GV. In de genoemde uitspraak was sprake van een concrete vertrekdatum. In samenhang met de overige specifieke omstandigheden van die casus, achtte de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klaagster binnen zeer afzienbare tijd zou worden uitgezet naar het land van herkomst. De afwijzing van een verzoek om strafonderbreking kan in gevallen als dit, wanneer er tevens een WETS-procedure aanhangig is, slechts worden gerechtvaardigd als voldoende aannemelijk is dat de feitelijke overdracht binnen (zeer) afzienbare tijd plaatsvindt. Daarvan is in klagers zaak geen sprake.

De stelling van verweerder, dat klager altijd nog over kan gaan tot het indienen van een nieuw verzoek tot strafonderbreking als de uitzettingsprocedure niet succesvol blijkt te zijn, nu daar gelet op klagers einddatum nog voldoende tijd voor is, is niet begrijpelijk. Het verlenen van strafonderbreking voor onbepaalde tijd is juist bedoeld om de ongewenste vreemdeling voor de einddatum van zijn detentie uit te zetten naar het land van herkomst. De vreemdeling heeft immers in Nederland geen recht op voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Het afwachten van de langdurige en onzekere WETS-procedure alvorens wordt overgegaan tot het verlenen van strafonderbreking is dus niet gewenst. Klager wordt dan immers dubbel benadeeld. Hij profiteert enerzijds niet meer van een aanzienlijk kortere straf en anderzijds tekent hij nog steeds voor het feit dat hij nooit meer terug mag keren naar Nederland.

Daarnaast zou klager, indien zijn straf zou worden overgedragen aan Slowakije op grond van de WETS, in Slowakije reeds in aanmerking komen voor VI. Er is echter geen zicht op een daadwerkelijke strafoverdracht via de WETS. Het is onbegrijpelijk dat de onzekere procedure tot strafoverdracht wordt afgewacht, terwijl klager ook de mogelijkheid kan worden geboden tot strafonderbreking. Bovendien is in het geval van strafonderbreking de stok achter de deur dat klager niet terug naar Nederland kan komen. Dit ‘strafrechtelijke inreisverbod’ geldt vooralsnog voor onbepaalde tijd.

Op dit moment loopt de WETS-procedure reeds anderhalf jaar en zijn er geen concrete aanwijzingen dat of wanneer strafoverdracht daadwerkelijk zal plaatsvinden. Verweerder stelt dat door de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) op 23 september 2021 is aangegeven dat de Slowaakse justitiële autoriteiten hebben aangegeven het verzoek te hebben ontvangen en te hebben doorgestuurd naar de juiste autoriteit. De beslissing is definitief sinds 28 juli 2021. Het is niet bekend over welke beslissing dit gaat. Bovendien impliceert de omstandigheid dat het verzoek door Slowakije is ontvangen en is doorgestuurd naar de juiste autoriteit niet dat het verzoek van Nederland om de uitspraak aan Slowakije te verzenden zal worden toegewezen, laat staan dat er al een concrete datum zou zijn voor de feitelijke overdracht. Het verzoek is inmiddels vijf maanden geleden bij de Slowaakse justitiële autoriteiten ingediend, zonder verdere vervolgstappen.

Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Op basis van het vrijhedenadvies is duidelijk dat daadwerkelijk concrete stappen zijn gezet ten behoeve van klagers uitzetting en dat daarmee zicht is op de uitzetting. De beroepscommissie heeft in RSJ 14 februari 2020, R-20/5800/GV, geoordeeld dat wanneer de autoriteiten in het land van herkomst reeds hebben ingestemd met een overdracht van de in Nederland aan de betrokkene opgelegde straf, dit een afwijzing van het verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt.

Klager meent dat een strafoverdracht veel tijd kost, waardoor de strafonderbreking dient te prevaleren boven de WETS-procedure. De WETS-procedure bevindt zich echter in een vergevorderd stadium. Indien de uitzettingsprocedure niet succesvol blijkt te zijn, kan altijd nog worden overgegaan tot het indienen van een nieuw verzoek tot strafonderbreking. Gelet op de einddatum van klagers detentie is hiervoor nog ruim voldoende tijd. Dat klager wil resocialiseren en re-integreren in Slowakije doet hieraan niet af.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 8 mei 2018 gedetineerd. Hij ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens afpersing. Tussentijds onderging hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van 39 dagen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 juni 2023. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was 30 september 2021.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

De beroepscommissie merkt allereerst op dat het verlenen van strafonderbreking een bevoegdheid is van verweerder en geen aan de vreemdeling toekomend recht. In het geval dat een vreemdeling op grond van de Regeling in aanmerking komt voor het verlenen van strafonderbreking, kunnen er desondanks omstandigheden zijn die daaraan in de weg staan en kan een door de vreemdeling ingediend verzoek om strafonderbreking worden afgewezen. Hoewel in het namens klager aangehaalde evaluatieonderzoek van de WETS staat dat het certificaat wordt ingetrokken op het moment dat de eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking is aangebroken, is hiervan in klagers geval – zoals hierna blijkt – geen sprake.

Er is sprake van een samenloop van twee verschillende procedures, die beide uitmonden in klagers vertrek uit Nederland naar zijn land van herkomst. Klager kwam vanaf 30 september 2021 in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, terwijl reeds eerder een WETS-procedure is gestart tot de overdracht aan de Slowaakse justitiële autoriteiten van het resterende deel van de in Nederland aan klager opgelegde vrijheidsstraf. De beroepscommissie ziet zich gesteld voor de vraag of in klagers geval de reeds opgestarte procedure in het kader van de WETS in de weg staat aan het verlenen van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling.

Uit het vrijhedenadvies van 28 september 2021 volgt dat op 3 juni 2020, vanuit de inrichting, een aanvraag tot strafoverdracht op grond van de WETS is ingediend. Op 5 januari 2021 is aan klager een voorgenomen beslissing tot strafoverdracht uitgereikt. Klager heeft tegen deze voorgenomen beslissing tot strafoverdracht bezwaar ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit bezwaar op 12 april 2021 ongegrond verklaard. Om die reden waren er geen gronden om af te zien van de voorgenomen beslissing tot overdracht aan de Slowaakse justitiële autoriteiten van de verdere tenuitvoerlegging van de aan klager in Nederland opgelegde vrijheidsstraf. Op 10 juni 2021 is vervolgens een WETS-verzoek (het Nederlandse vonnis en het certificaat) aan de Slowaakse justitiële autoriteiten gestuurd. Volgens het bericht van de afdeling IOS van 23 september 2021 hebben de Slowaakse justitiële autoriteiten aangegeven het verzoek te hebben ontvangen en dit doorgestuurd te hebben aan de bevoegde rechterlijke autoriteit.

Voor zover klager stelt dat de Slowaakse autoriteiten hebben aangegeven dat zij geen ervaring hebben met de WETS-procedure en dat niet eerder een strafoverdracht aan Slowakije is gerealiseerd, merkt de beroepscommissie op dat dit op zichzelf, mocht dit al het geval zijn en gelet op het hierboven beschreven verloop van de WETS-procedure, niet zonder meer betekent dat de strafoverdracht in klagers geval geen kans van slagen heeft.

De beroepscommissie is van oordeel dat de opgestarte WETS-procedure op dit moment nog dient te prevaleren boven het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Het is vooralsnog voldoende aannemelijk dat klager binnen afzienbare tijd – en ruim voor het einde van zijn vrijheidsstraf in 2023 – naar Slowakije wordt overgebracht om daar het resterende gedeelte van zijn vrijheidsstraf te ondergaan. Dat rechtvaardigt (thans nog) de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven