Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2624/TB, 13 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2624/TB

betreft: [klager] datum: 13 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. de Vos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 25 september 2007 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2008, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuw Vosseveld te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. de Vos, en namens de Staatssecretaris [...] en [...] en op
verzoek van de Staatssecretaris als getuigedeskundige [...], behandelcoördinator bij de longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 5 oktober 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 27 januari 2001 aangevangen. Op
18
december 2001 is klager geplaatst in FPI de Rooyse Wissel te Venray. Deze inrichting heeft klager op 13 juni 2006 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling.
In het rapport van 26 april 2007 onderschrijven [...] (psychiater) en [...] (psycholoog) in een door hun uitgevoerde second-opinion de diagnostische conclusies van de inrichting. De onderzoekers menen dat alleen in het kader van een tbs-kliniek
voldoende toezicht op klager kan worden uitgeoefend en daarmee bescherming van de maatschappij tegen recidive. De setting zou moeten bestaan uit een structurerende gesloten forensische setting met duidelijke sociale regels, streng toezicht op
drugsgebruik en een sterk supportieve insteek.
Bij advies van 3 augustus 2007 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Op 24 september 2007 is klager gehoord over de
voorgenomen longstayplaatsing. Op 25 september 2007 heeft de Staatssecretaris besloten tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Klager is op 11 oktober 2007 geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te
Vught.

3. De standpunten
Door en namens klager wordt de noodzaak tot plaatsing in een longstayvoorziening betwist. Klager heeft een problematisch leven achter de rug, dat geleid heeft tot psychiatrische- en persoonlijkheidsstoornissen. Klager heeft een aanmerkelijk strafblad.
Er is sprake van een eerder opgelegde tbs-maatregel die contrair is beëindigd. Klager is ouder geworden. Het druggebruik heeft zijn lever aangetast. Klager vindt zichzelf rustiger geworden en stelt geen hoge eisen meer. Hij wil ergens landelijk wonen
en
hij wil zich inzetten als vrijwilliger in bijvoorbeeld de dierenverzorging. Klager heeft meerdere malen aangegeven reclasseringshulp te willen accepteren en denkt deze goed te kunnen gebruiken.
Klager verbleef in de dependance van de Rooyse Wissel in Grave. De opname in Grave tendeerde al naar minder activiteiten. Zijn plaatsing in de dependance te Maastricht kenmerkte zich als een longstayplaatsing. Zijn plaatsing aldaar geschiedde ook mede
in het kader van de aanvraag tot longstay. Klager meent dat hij geen kansen heeft gekregen. De behandelaars hebben de afgelopen twee jaar een afwachtende houding aangenomen. Klager betreurt het dat er geen stappen zijn ondernomen in de richting van
resocialisatie, al dan niet met hulp van de inrichting en/of reclassering. Klager wil dat hem alsnog een kans wordt gegeven.
Klager heeft geweigerd met verlof te gaan. Hij ging er vanuit dat de inrichting dat zou waarderen. Iedereen in de inrichting wilde namelijk graag met verlof. Het werd een stoelendans waar klager niet aan mee wilde doen. Klager heeft de drugsmodule
gevolgd. Hierbij werd echter over andere dingen gesproken dan over drugs. Klager had niet het idee dat deze module iets zou opleveren. Klager is bereid deze drugsmodule verder te volgen alsmede agressietherapie. Klager vindt dat hij zijn best doet.
Tijdens zijn behandeling in de Rooyse Wissel heeft hij ruim een jaar goede gesprekken gevoerd met zijn psychiater, [...]. Deze gesprekken zijn opgevat als persoonlijkheidsbevorderende gesprekken. Klager erkent dat hij een felle jongen is. Als mensen
hem
correct behandelen, is er echter niets aan de hand.
De rechtbank Rotterdam heeft zich in het kader van de verlenging van de tbs-maatregel op 22 november 2006, met het oog op de vraag of de tbs-maatregel al dan niet voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd, nader laten voorlichten over de wijze waarop
en de voorwaarden waaronder de terugkeer van de tbs-gestelde in het maatschappelijk verkeer zou kunnen geschieden. In het hiervoor uitgebrachte rapport van Novadic & Kentron heeft de onderzoekster de vraagstelling uiterst ruim opgevat en eigenlijk meer
de vraag aan de orde gesteld of het naar de mening van de reclassering verantwoord zou zijn om een resocialisatiepoging te ondernemen. De vraagstelling van de rechtbank is niet aan de orde gekomen. Op 8 mei 2007 heeft de rechtbank de tbs-maatregel met
één jaar verlengd. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 26 november 2007 de daaropvolgende vordering tot verlenging van de tbs-maatregel afgewezen. Het Openbaar Ministerie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem.
Klager heeft de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem verzocht de verpleging van overheidswege, hangende de behandeling van het hoger beroep, te beëindigen. Er is nog geen zittingsdatum voor de behandeling van het hoger beroep en het verzoek
bekend.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gelet op artikel 11 Bvt en de uitspraak van de beroepscommissie van 4 augustus 2005 met nummer 05/302/TB, kunnen de volgende criteria ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing op een longstay-afdeling worden afgeleid:
- er dient sprake te zijn van een intramurale behandeling van meer dan zes jaren;
- er dient, bij voorkeur, sprake te zijn van meer dan één behandelpoging;
- het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis
waaraan betrokken leed ten tijde van het delict nog steeds aanwezig is.

De Staatssecretaris laat zich, alvorens een besluit tot plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP.
Het besluit tot plaatsing van klager in de longstayvoorziening is genomen met inachtneming van deze criteria. Klager verblijft vanaf 18 december 2001 in de Rooyse Wissel. Het betreft zijn tweede terbeschikkingstelling. De eerste terbeschikkingstelling
is contrair beëindigd. Tijdens klagers verblijf in de Rooyse Wissel is vele malen sprake geweest van incidenten. Klager is in de periode van 22 oktober 2004 tot 8 december 2004 acht keer met begeleid verlof geweest. Hierbij gaf klager herhaaldelijk aan
geen medewerking te verlenen aan de uitvoering van het verlof, net zomin als hij mee wilde werken aan zijn behandeling. Daarop zijn de verloven met ingang van 5 januari 2006 ingetrokken.
Klager is niet bereid mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek en laat nadere diagnostiek middels onderzoek en het opvragen van gegevens niet toe. Klager wordt ingeschat als iemand die onder invloed van drugs een risico oplevert voor mensen om hem
heen. Tevens wordt ingeschat dat klager enkele dagen na het wegvallen van toezicht zal vervallen in druggebruik met name vanwege het ontbreken van alternatieven voor spanningsregulatie.
Gezien het hoge delictrisico en het feit dat klager afhankelijk is van een strikt en sterk structurerende gesloten structuur, mede om agressieve incidenten te voorkomen, is er een indicatie voor een zorgafdeling in een forensische setting. Klager zal
het best gedijen in een leefmilieu waarin duidelijke regels zijn met betrekking tot het samenleven en de manier van omgaan met elkaar. De aard van het milieu zal hoofdzakelijk van supportieve aard moeten zijn, aangezien klager zijn handicap wel kan
benoemen maar niet in staat is daar zelf, structureel, een andere wending aan te geven. Plaatsing in een longstayvoorziening is daarmee geïndiceerd. Een en ander wordt bevestigd door de LAP in zijn advies van 3 augustus 2007. De LAP concludeert dat de
eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op
stabiliteit en kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de tbs met dwangverpleging.
Er zijn voldoende behandelpogingen ondernomen. Gelet op de afwerende houding van klager ten aanzien van zijn behandeling is deze dan ook tot op heden niet aangeslagen en heeft de behandeling niet kunnen resulteren in een substantiële vermindering van
het delictgevaar. Het delictrisico van klager wordt hoog ingeschat. De Staatssecretaris heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening.

Door de getuige-deskundige wordt ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. Gebleken is dat een behandeling van klager gericht op een fundamentele verandering van het recidiverisico onmogelijk is. Dit vormde voor de Rooyse
Wissel de aanleiding zich hier niet langer op te richten. Ten aanzien van klager blijft langdurig forensisch toezicht nodig. In dat opzicht is de plaatsing in een longstayvoorziening een goede optie. Er is voortdurend enig risico aanwezig. Door zijn
leeftijd is klager weliswaar milder geworden, maar er is niet fundamenteel gewerkt aan agressieregulatie. Klager is niet onmiddellijk levensgevaarlijk, hij heeft een kort lontje en moet daarin begeleid worden. Het is de vraag of de risico’s niet op een
andere manier kunnen worden gemanaged. Indien de tbs en/of longstayplaatsing wordt beëindigd zal de inrichting zijn zorgplicht nakomen. Klager wil in een RIBW in de regio van Venlo worden geplaatst. De getuige-deskundige heeft inmiddels aan de
maatschappelijk werker gevraagd alle mogelijkheden voor plaatsing in die regio te inventariseren. Deze mogelijkheden worden met klager besproken. Er zullen met de reclassering goede afspraken moeten worden gemaakt. Het is extreem moeilijk om klager
geplaatst te krijgen. De RIBW moet achter zijn plaatsing staan. Op de momenten dat het moeilijk wordt, moet klager steun worden geboden. De begeleiding na eventuele beëindiging van de tbs moet goed zijn. Als dat ontbreekt, kan het mis gaan.
De getuige-deskundige opteert voor een resocialisatiepoging via begeleiding in een RIBW. Deze uitstroommogelijkheid is echter vanuit de longstayvoorziening niet mogelijk. De longstayvoorziening heeft immers geen behandelaanbod in de hiervoor genoemde
zin. Daarvoor zou klager moeten worden teruggeplaatst naar een behandelinrichting. Dit is echter misschien niet verstandig omdat de behandeling daar is gericht op het fundamenteel behandelen van de risico’s. De getuige-deskundige ontraadt dit laatste.
Hierbij komt bij klager misschien meer in beweging dan je in beweging wilt hebben. Het is dus een dilemma. Een mogelijkheid zou zijn klager te plaatsen op een resocialisatieafdeling onder regie van de longstayafdeling, zodat niet het risico bestaat dat
opnieuw wordt geprobeerd klager fundamenteel te behandelen, maar dat is organisatorisch erg ingewikkeld.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid (Kamerstukken II, 2004-2005, 29452, nr 35) komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een
longstayvoorziening, indien de terbeschikking gestelde conform “state of the art” alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het
delictgevaar,
en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Uit de stukken waaronder de longstayaanvraag van 13 juni 2006 van de Rooyse Wissel, de zesjaarsrapportage van 31 augustus 2006 van psycholoog [...] en psychiater [...], de second opnion longstayaanvraag van 26 april 2007 van psycholoog [...] en
psychiater [...] en het LAP-advies van 3 augustus 2007, komt naar voren dat de behandeling van klager niet is aangeslagen mede vanwege zijn verzet hiertegen, en de kans op recidive als hoog moet worden ingeschat. Op grond van deze rapportages lijkt
tevens te moeten worden geconcludeerd dat een voorzetting van de behandeling niet langer zinvol is en een plaatsing in een longstayvoorziening is geïndiceerd. Ook de getuige-deskundige heeft ter zitting van de beroepscommissie verklaard dat een
behandeling van klager gericht op een structurele vermindering van het recidiverisico moet worden ontraden. Echter, uit de toelichting van de getuige-deskundige komt tevens naar voren dat een langdurige plaatsing in een RIBW – een GGz-voorziening
gericht op wonen met zorg - eveneens tot de mogelijkheden zou kunnen behoren, mits er sprake is van een intensieve begeleiding. Mede gelet op het betoog van de getuige-deskundige is de beroepscommissie van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten
zijn
om een nieuwe poging tot resocialisatie in te zetten die (enkel) is gericht op een langdurige zorg binnen een sterk gestructureerde omgeving, zoals een RIBW. Klager heeft ter zitting aangegeven mee te willen werken aan een agressieregulatietherapie.
Aangezien in een longstayvoorziening in beginsel geen behandelaanbod gericht op resocialisatie kan plaatsvinden, moet de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en
onbillijk worden aangemerkt.
Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing een behandelachterstand opgelopen. Voor een zodanig niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg dient klager een tegemoetkoming te worden geboden. De beslissing van de beroepscommissie
is mede gebaseerd op informatie van de getuige-deskundige, informatie waarover de Staatssecretaris bij het nemen van de longstaybeslissing niet beschikte. Derhalve beschouwt de beroepscommissie de gegrondverklaring van het beroep voor de periode tot de
datum van deze uitspraak als voldoende genoegdoening. Voor de periode vanaf de datum van deze uitspraak stelt de beroepscommissie de tegemoetkoming vast op
€ 600,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 600,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een
longstayvoorziening van de Pompestichting heeft verbleven, gerekend vanaf de datum van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven