Nummer 21/24728/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 17 december 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 9 december 2021 aan verzoeker maatregelen opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (IJ-2021-1745).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel, waarin aan verzoeker een aantal toezichtmaatregelen is opgelegd in het kader van zijn plaatsing en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- /maatschappelijk risico (GVM-lijst). Deze maatregelen zijn ingegaan op 9 december 2021 en eindigen op 15 juni 2022. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat de bestreden beslissing een formeel gebrek bevat omdat de handtekening op de beschikking niet van de plaatsvervangend (plv.) vestigingsdirecteur is die de beschikking heeft opgesteld. Verder voert verzoeker argumenten aan die maken dat de bestreden beslissing, volgens hem, onredelijk en onbillijk is.
Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen geldt, op grond van jurisprudentie van de beroepscommissie van de RSJ, het volgende:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en
d. de directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.
Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker in hechtenis is genomen op basis van de strafbare feiten: belaging, bedreiging, belemmering toegang of gebruik geautomatiseerd werk, oplichting, (poging) chantage/afpersing, gewoontewitwassen, (poging) oplichting, en identiteitsfraude en dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde(n) voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Voorts blijkt uit de beslissing dat verzoeker zich ten tijde van zijn plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht van de PI Leeuwarden – voorafgaand aan de voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis – eveneens niet aan de geldende regels heeft gehouden. Hij heeft zich met strafbare feiten beziggehouden en heeft daarmee het gezag van directie en medewerkers ondermijnd. De directeur stelt dat uit de selectiebeslissing en informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) blijkt dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘hoog’ in verband met (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting.
In reactie op het standpunt van verzoeker merkt de directeur op dat de beslissing door een collega plv. vestigingsdirecteur is ondertekend. Verzoeker is gehoord en de einddatum van de maatregelen kan veranderen op basis van nieuwe informatie. Voorts zal de directeur de noodzaak van voortduring van de maatregelen maandelijks toetsen en deze, indien daartoe aanleiding bestaat, aanpassen.
Hoewel uit de bestreden beslissing niet blijkt dat verzoeker is gehoord voordat de beslissing is genomen, heeft de directeur in de schriftelijke reactie op het schorsingsverzoek aangevoerd dat verzoeker is gehoord. Voorlopig oordelend gaat de voorzitter ervan uit dat dit is gebeurd.
Uit de beschikking noch uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt echter voldoende naar voren dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de oplegging van de GVM-maatregelen. Hoewel de directeur in de schriftelijke reactie op het schorsingsverzoek aangeeft dat zij per maatregel een zelfstandige belangenafweging heeft gemaakt, is niet kenbaar wat in het hoorgesprek met verzoeker naar voren is gekomen en hoe verzoekers persoonlijke belangen zijn afgewogen tegen het belang om verzoeker de bestreden GVM-maatregelen op te leggen. Gelet hierop bevat de beslissing van de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter een motiveringsgebrek. Hierin ziet de voorzitter grond het verzoek toe te wijzen en de bestreden beslissing te schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
De voorzitter merkt hierbij op dat de directeur de bevoegdheid heeft om – met in achtneming van alle geldende vereisten – een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van verzoeker.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 17 december 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter