Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23549/GB, 16 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23549/GB        

Betreft [klager]

Datum 16 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 september 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J. Veenstra, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is, anders dan het Openbaar Ministerie (OM) stelt, wel degelijk sprake van een stabiele situatie op het gebied van huisvesting en dagbesteding. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat klager bij een van zijn ex-partners zou intrekken. Er is geen relatie of contact meer met hen. Klager heeft al in een vroeg stadium met zijn vader besproken dat hij daar terecht kan. Diens woning was geschikt voor elektronisch toezicht. Uit navraag bij klagers vader is gebleken dat klager nog steeds welkom is op het opgegeven verblijfadres. Klager kan bij Buro naar Werk minstens 26 uur per week arbeid in Amsterdam verrichten.

Weliswaar verblijft klager nog in voorlopige hechtenis, omdat het hoger beroep nog loopt, maar hij is al lange tijd gedetineerd. Er is geen sprake geweest van enig contact met de slachtoffers. Klager respecteert de wens van de aangeefster om geen contact meer te hebben, ook op het moment dat hij vrijkomt. Er is dan ook geen sprake van een risico op ongewenste slachtofferconfrontatie. De advocaat-generaal heeft tijdens de laatste pro-forma-zitting het belang van detentiefasering benadrukt.

Klager zou op basis van de rekentool met betrekking tot het gedrag gedurende de gehele detentie 49% goed gedrag scoren, terwijl dit minimaal 80% dient te zijn. Het percentage van 49% bevreemdt klager. Hij heeft in het begin van zijn voorlopige hechtenis weliswaar enkele rapporten gekregen (voor lichte vergrijpen), maar hij is niet dusdanig veel disciplinair gestraft, dat het percentage op 49% zou moeten uitkomen. Daarbij is van belang dat het niet goede gedrag vooral ziet op de ‘eerste fase’ van klagers voorlopige hechtenis. In de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad, waar klager nu verblijft, zijn hem geen disciplinaire straffen meer opgelegd. Hij zet zich in op de arbeid en verblijft in het plusprogramma. Met een correcte berekening zou klagers gedrag 56% goed zijn tot aan de bestreden beslissing en 62% tot aan de dag van vandaag (d.d. 26 november 2021). Alsdan zou klager dus een bespreekgeval zijn.

Ook uit het meest recente reclasseringsadvies blijkt dat klagers gedrag goed is. Hij is slechts eenmaal eerder veroordeeld. Dat betreft een feit uit 2009, waarvoor hij een taakstraf van veertig uur opgelegd heeft gekregen. Er is dus geen sprake van een delictpatroon. Eerdere aanhoudingen voor mishandeling hebben niet steeds tot een veroordeling geleid. Daarbij komt dat klager – als gezegd – geen contact meer heeft met de aangeefster. Er zijn dan ook geen ernstige zorgen voor recidive. Bovendien kunnen eventuele zorgen worden ondervangen door een contact- of locatieverbod.

Klager kan zich vinden in het positieve advies van de reclassering, waaronder de toepassing van bijzondere voorwaarden. Die kunnen ervoor zorgen dat aansluitend, als een eventuele straf onherroepelijk wordt, de door de strafrechter opgelegde bijzondere voorwaarden ten uitvoer kunnen worden gelegd. Een ambulante behandeling is weliswaar nog niet opgestart, maar klager is bereid om zelf bijvoorbeeld bij de huisarts te proberen om doorverwezen te worden. Dat geldt ook voor begeleid/beschermd wonen. Klager kan vanaf het adres van zijn vader daarnaar op zoek.

De inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak zal plaatsvinden op 13 januari 2022. Op 27 januari 2022 zal het hof uitspraak doen. Dat valt samen met de (fictieve) einddatum van klagers detentie. Als het hof dezelfde voorwaarden oplegt als de rechtbank, dan zal ambulante behandeling en begeleid wonen ook nog niet zijn aangevangen als de proeftijd ingaat. Het is dan ook niet redelijk dat dit steeds wordt aangevoerd als reden om klager niet te laten faseren tijdens zijn voorlopige hechtenis.

Klager heeft op grond van het vonnis van de rechtbank geen gebiedsverbod voor geheel Almere. Er is een straal van vijfhonderd meter vanaf het huis en het werk van de aangeefster waar klager niet mag komen. Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat klager niet over de A6 mag rijden van zijn verblijfadres in Amsterdam naar zijn werk in Zwolle. Daarnaast zou klager via een omweg per trein naar Zwolle kunnen reizen. Bovendien heeft Buro naar Werk laten weten dat klager zijn werkzaamheden kan uitvoeren in Amsterdam, nu/indien Zwolle niet mogelijk is.

Standpunt van verweerder

Sinds 1 juli 2021 moet het gedrag gedurende de gehele detentie worden meegewogen bij de beoordeling of een gedetineerde geschikt is voor deelname aan een PP. Het ‘Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen’ (hierna: het Beleidskader) geldt vanaf die datum namelijk ook voor het PP. Gedetineerden moeten 80% of meer van hun detentietijd gewenst gedrag hebben laten zien om voor deelname in aanmerking te komen. Indien het percentage tussen 60% en 80% is, is sprake van een ‘bespreekgeval’.

Klager heeft zijn ex-partner en kinderen jarenlang mishandeld. Ook heeft hij zijn ex-partner bedreigd en verkracht. Klager is eerder veroordeeld voor soortelijke delicten. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor de verkrachting. Volgens de reclassering is er geen sprake van een stabiele dagbesteding. Een en ander klemt temeer, nu klager nog voorlopig is gehecht. De belangen van de slachtoffers dienen op dit moment te prevaleren. Het OM heeft om bovengenoemde redenen negatief geadviseerd. Volgens het OM heeft klager voorts de mogelijkheid om tijdens het voorwaardelijke deel van zijn gevangenisstraf te resocialiseren.

Klagers vader heeft inmiddels (alsnog) toestemming gegeven voor verblijf van klager op zijn adres. Klager heeft dus een aanvaardbaar verblijfadres. De reclassering maakt zich echter wel zorgen over het feit dat klagers vader loyaal lijkt te zijn naar zijn kinderen en het allemaal niet goed lijkt te begrijpen.

Verweerder verwijst naar en benoemt gedeeltes uit het OM-advies van 10 juni 2021, de reclasseringsadviezen van 23 maart 2021 en 1 september 2021 – waaronder de als gemiddeld ingeschatte risico’s op recidive en letsel – en het selectieadvies van de PI Lelystad. Gelet op deze adviezen en op klagers detentieverloop, heeft verweerder onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het PP. Daarbij komt dat klager nog niet is begonnen met de geïndiceerde ambulante behandeling en hij tijdens het PP niet begeleid kan wonen, terwijl de rechtbank en de reclassering daar wel het belang van inzien. De ingeschatte risico’s zijn daarmee dus onvoldoende ingeperkt.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 7 juni 2020 gedetineerd. Hij is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens verkrachting, bedreiging en mishandeling. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 27 januari 2022.

Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, gelet op de aard en ernst van klagers delicten, zijn gedrag tijdens de detentie, het risico op recidive, het risico op slachtofferconfrontatie en het niet aansluiten van het PP bij de bijzondere voorwaarden na klagers detentie.

Vaststaat dat klager qua opgelegde straf en strafrestant voldoet aan de voorwaarden om te kunnen deelnemen aan een PP. Ook heeft hij (inmiddels) een aanvaardbaar verblijfadres en beschikt hij over dagbesteding. Die dagbesteding kan plaatshebben in Amsterdam, waarmee het risico op slachtofferconfrontatie – kennelijk – niet meer actueel is.

Klager is veroordeeld voor ernstige delicten die naar hun aard veel impact hebben op het slachtoffer c.q. de slachtoffers. Feit is echter ook dat hij – afgaand op het vonnis in eerste aanleg – op zeer korte termijn in vrijheid zal worden gesteld, terwijl het van belang is dat klager geleidelijk terugkeert in de maatschappij, waarbij hij nog geen andere vrijheden heeft kunnen genieten. Het doet er daarbij – volgens vaste jurisprudentie en gelet op de wettekst – overigens niet toe dat er na klagers invrijheidstelling een proeftijd zal ingaan en evenmin dat klager nog voorlopig gehecht is. Het OM heeft dat dan ook ten onrechte mede ten grondslag gelegd aan zijn advies. Bovendien heeft de advocaat-generaal zich ter zitting op een ander standpunt gesteld, blijkens het proces-verbaal dat klagers raadsvrouw heeft overgelegd. Gelet op deze omstandigheden kan de beroepscommissie verweerder niet zonder meer volgen in zijn stelling dat – op dit moment – de belangen van het slachtoffer dienen te prevaleren boven klagers belang bij detentiefasering.

De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. Zij heeft daarbij enkele taxatie-instrumenten gebruikt (STATIC-99R, STABLE-2007 en B-SAFER). Uit die instrumenten volgen uiteenlopende inschattingen (tussen laag en gemiddeld), met steeds een relatief laag risico op korte termijn. Hierin ziet de beroepscommissie onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het recidivegevaar redelijkerwijs in de weg staat aan klagers deelname aan een PP.

Klagers gedrag heeft tijdens zijn detentie kennelijk te wensen overgelaten. Volgens verweerder scoorde klager 49% op basis van de rekentool. Hij zou (thans) kennelijk tussen de 50% en 65% van de tijd in het plusprogramma hebben verbleven. Dat zou, mede gelet op het Beleidskader, in de weg kunnen staan aan klagers deelname aan een PP. De beroepscommissie acht het evenwel van belang dat inzichtelijk is welk (concreet) gedrag aan klager wordt tegengeworpen. In het selectieadvies worden twee disciplinaire straffen vermeld van elk drie dagen opsluiting in eigen cel (waarvan in één geval twee dagen voorwaardelijk). Verder wordt – ten negatieve – vermeld dat hij “probeert zijn eigen gang te gaan”, dat hij “snel de slachtofferrol aanneemt” en “moeite heeft om de huisregels na te leven”. Een en ander speelde in het begin van zijn huidige detentie, tijdens zijn verblijf in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Sinds 20 januari 2021 verblijft klager in de PI Lelystad, waar zijn gedrag kennelijk goed is. Sinds maart 2021 is hij gepromoveerd. Zonder nadere toelichting van verweerder ziet de beroepscommissie in het voorgaande onvoldoende reden om te oordelen dat klagers gedrag in detentie redelijkerwijs in de weg staat aan klagers deelname aan een PP.

De beroepscommissie ziet tot slot niet in waarom klagers deelname aan een PP onverenigbaar zou zijn met de bijzondere voorwaarden die de rechtbank heeft opgelegd in het kader van klagers voorwaardelijke strafdeel. Ambulante behandeling zou eventueel tijdens een PP kunnen worden opgestart. Voor begeleid wonen geldt hetzelfde, terwijl niet is gebleken dat een tijdelijk verblijf bij klagers vader op zichzelf problematisch is. Waar de reclassering enerzijds schrijft ‘wat zorgen’ te hebben over de loyaliteit van klagers vader naar zijn kinderen, ziet zij in klagers vader immers ook een beschermende factor, omdat hij klagers delictgedrag en vreemdgaan afkeurt. Begeleid wonen is bovendien een langer traject dat meer behelst dan enkel (acute) risicobeperking.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 16 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven