Nummer 21/21706/TB
Betreft [klager]
Datum 15 december 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 juni 2021 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).
Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en namens verweerder […] gehoord op de zitting van 24 november 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. […] was als toehoorder aanwezig.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In klagers geval is sprake van een behandeltraject van vallen en opstaan. Twee incidenten die in 2011 in De Rooye Wissel hebben plaatsgevonden, zijn te zwaar opgenomen. De ernst van incidenten is in de loop der jaren afgenomen. Door kortstondige handel in de Van der Hoeven Kliniek en doorverkoop van een telefoon is klager zijn verlof kwijtgeraakt en werden verlofaanvragen afgekeurd. Dit heeft geleid tot onvrede, afname van vertrouwen in het systeem, verveling, verlies van motivatie en moedeloosheid, waarna een terugval is gevolgd. Klager probeert abstinent van cannabis te blijven. Terugvallen daarin zijn minder frequent en minder ernstig. Er is wel degelijk sprake van afname in stoornis en delictgevaar. In de Van der Hoeven Kliniek was sprake van groei. In de laatste jaren zijn er geen behandelinterventies in engere zin ingezet zoals psychotherapie, wat klager weer wil gaan oppakken. Volgens klager zal behandeling van jeugdtrauma’s met EMDR kunnen bijdragen aan het minder snel getriggerd raken in geval van onenigheid met een medepatiënt.
Klager acht een LFPZ-plaatsing disproportioneel omdat hij nog een derde behandelkans verdient. FPC Van der Hoeven Kliniek wilde klager in eerste instantie ook regulier overplaatsen, maar is tot een LFPZ-aanvraag overgegaan nadat de Pompestichting en FPC Dr. S. van Mesdag klager hadden afgewezen en het ministerie vervolgens een LFPZ-plaatsing had geopperd. Er zijn echter meer klinieken. Klager heeft inmiddels meer dan 15 jaar tbs en er dient een zorgconferentie te worden gehouden om te bezien of een LFPZ-plaatsing wel echt de enige optie is.
Door plaatsing in een LFPZ-voorziening zal klager elk perspectief verliezen, wat zal leiden tot terugkeer in verharding en juist afname van vertrouwen in het tbs-systeem en motivatie voor behandeling. Vanwege de zeer lange wachtlijst voor een LFPZ-plaatsing in de locatie Zeeland is klager in FPC Dr. S. van Mesdag geplaatst. Er vindt daar geen behandeling plaats en hij krijgt daar geen verlof. Voor zijn gevoel maakt klager daar de situatie mee alsof hij al in een LFPZ-voorziening zit. Hij wil echter geen twee jaar stilstand. Het is dan beter om in een reguliere kliniek in behandeling te gaan om vooruit te kunnen komen. Hij wil dan stap voor stap via begeleid en onbegeleid verlof verder komen en niet meer de fouten maken die hij eerder heeft gemaakt. De LFPZ-aanvraag is wat dat betreft voor hem een wake up call. Klager handelt niet meer en houdt zich geheel afzijdig van handel in de kliniek. Hij heeft eerder niet de ernst van zijn fouten in de Van der Hoeven Kliniek ingezien. Klager is bereid medicatie te gebruiken, maar FPC Dr. S. van Mesdag vindt dat niet aangewezen omdat het goed gaat met klager op de doorstroomafdeling Zuiderhaven. Hem is therapie voor nachtmerries aangeboden, maar die heeft klager afgeslagen omdat hij niet goed kan omgaan met de hoofdbehandelaar. Hij zou die therapie echter wel graag willen gaan volgen. Klager wil zich blijven ontwikkelen en volgt daarom ook een taalstudie. Klager heeft de knop omgezet en denkt nu na voordat hij keuzes maakt. Zo heeft hij af en toe nog wel zin in een blowtje, maar weegt hij daar nu de nadelen van af tegen de voordelen. Klager wil werken aan een goede terugkeer in de maatschappij.
Standpunt van verweerder
Alle uitgebrachte adviezen zien op dit moment een LFPZ-plaatsing als enige mogelijkheid voor klager. Na ondernomen behandelpogingen wordt geen aanknopingspunt meer gezien voor behandeling in een regulier FPC. Alle aangewezen behandelinterventies zijn geprobeerd. Klagers problematiek is onvoldoende bewerkt en er is geen sprake van afname van het hoge recidiverisico. De LAP ziet in het kader van het gewenste risicomanagement geen indicatie voor de inzet van EMDR.
Een duur van meer dan 15 jaar van de tbs-maatregel is geen strikt criterium meer voor het houden van een zorgconferentie, wel of er een indicatie op behandelinhoudelijke gronden voor is. FPC Dr. S. van Mesdag ziet geen aanleiding voor een zorgconferentie. Ook ziet de LAP geen aanleiding een zorgconferentie af te wachten, gelet op de consensus over de diagnostiek, toegepaste behandelmethoden en de behandelingsprognose.
Binnen de LFPZ-setting kan zonder behandel- en resocialisatiedruk in alle rust worden onderzocht hoe veranderingsgerichte behandeling te zijner tijd eventueel vorm kan krijgen. Tijdens klagers verblijf in de LFPZ-voorziening kan in dat verband een zorgconferentie aan de orde komen.
Helaas is de wachttijd voor LFPZ-plaatsing enorm lang. Daar heeft verweerder geen invloed op. Het is een politieke beslissing waar hoeveel LFPZ-bedden er zijn.
Niet alles staat stil voor klager in FPC Dr. S. van Mesdag. Klager krijgt op dit moment de benodigde zorg en ondersteuning. Hij doet een taalstudie, volgt groepsactiviteiten en doet het daar goed. Klager is goed controleerbaar op basis van afspraken. Er wordt een andere behandelaar gezocht om met klager aan nachtmerries te gaan werken.
3. De beoordeling
Klagers situatie
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak van 25 oktober 2005 de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Na ondernomen behandelpogingen in FPC De Rooyse Wissel en FPC Van der Hoeven Kliniek heeft laatstgenoemd FPC klager op 2 april 2020 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Er worden vanwege opnieuw ingezette antisociale handel en wandel en leugenachtig gedrag geen aangrijpingspunten voor behandeling meer gezien en gelet op klagers jonge leeftijd wordt een periode van lage behandeldruk aangewezen geacht om in de toekomst eventueel een derde op verandering gerichte behandeling te kunnen aanbieden. De Van der Hoeven Kliniek is van mening dat een tijdelijke plaatsing in de long care voorziening van de kliniek ontwrichtend zal werken gezien klagers antisociale problematiek.
In de Pro Justitia-rapportage van psychiater H. van 30 september 2020 wordt geadviseerd klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening om geleidelijk toe te werken naar meer beschermende factoren als zelfstandig(er) wonen, werk, hobby en een niet crimineel netwerk.
In de Pro Justitia-rapportage van psycholoog J. van 2 oktober 2020 wordt geadviseerd klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening om klagers behandelbereidheid en zijn resocialisatiemogelijkheden verder te onderzoeken.
Beide rapporteurs geven aan dat binnen de LFPZ stilstand van klager moet worden voorkomen en geprobeerd moet worden om een samenwerkingsrelatie met klager op te bouwen waardoor mogelijk een nieuw perspectief op resocialisatie kan ontstaan.
Bij advies van 30 november 2020 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen. Na twee intensieve behandelpogingen over een periode van dertien jaar is klager niet betrouwbaar genoeg gebleken om meer consistent te werken aan verantwoorde verzelfstandiging en is hij weer teruggevallen in antisociaal en crimineel gedrag. De aanvankelijke inzet van FPC Van der Hoeven Kliniek op een derde behandelpoging is niet uitvoerbaar gebleken omdat door andere klinieken geen aanknopingspunten voor behandeling worden gezien. De LAP is met de kliniek en de pro justitia rapporteurs van oordeel dat een LFPZ-plaatsing de enige optie is omdat alle aangewezen behandelinterventies zijn geprobeerd en niet hebben geleid tot wezenlijke gedragsveranderingen en een verminderd recidiverisico. De visie van de pro justitia rapporteurs over het voorkomen van stilstand van klager in de LFPZ-voorziening wordt onderstreept. In een klimaat dat is ontdaan van behandeldruk kan klager laten zien dat hij betrouwbaar is en in staat is zich aan de afspraken en regels te houden.
Het individuele beveiligingsniveau wordt hoog ingeschat vanwege klagers persisterende problematiek en het hoge risico op terugval in gewelddadig gedrag.
Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Verweerder heeft op 7 juni 2021 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd. Klager staat op de wachtlijst voor plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Zeeland en is in afwachting van zijn plaatsing aldaar geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag. Een verder verblijf in FPC Van der Hoeven Kliniek werd niet veilig en verantwoord geacht vanwege klagers antisociale gedrag en de daarvan uitgaande ontwrichtende werking op het behandelklimaat in die instelling.
Het beoordelingskader
Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:
a. uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;
b. naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;
c. het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en
d. hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.
De toetsing van de bestreden beslissing
Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager vooralsnog te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.
Gelet op de uitgebrachte, hierboven genoemde rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Van der Hoeven Kliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat er vooralsnog geen derde behandelpoging in een FPC mogelijk is, dat klager aan alle criteria voor (tijdelijk bedoelde) plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name van belang dat er vooralsnog geen alternatieven worden gezien voor een LFPZ-plaatsing. In de LFPZ-voorziening is sprake van een lagere behandeldruk en zullen, afhankelijk van behandelresulaten, eventuele mogelijkheden voor een derde behandelpoging in een regulier FPC bekeken kunnen worden. Er is ook volgens de LAP geen aanleiding om eerst nog een zorgconferentie te houden.
Klagers stelling over afname in stoornis en delictgevaar en nog aanwezig zijn van behandelmogelijkheden vindt geen steun in de hierboven genoemde stukken. Er is geen sprake van verlies van perspectief omdat juist wordt getracht weer tot behandel- en resocialisatieperspectief te komen binnen de rust van de LFPZ-voorziening.
Waar volgens de pro justitia rapporteurs en de LAP stilstand van klager op de LFPZ moet worden voorkomen, is het zorgelijk dat sprake is van een lange wachtlijst voor daadwerkelijke plaatsing in de LFPZ-voorziening en het kunnen werken aan het doel daarvan. Klager krijgt in FPC Dr. S. van Mesdag weliswaar de benodigde zorg en ondersteuning, maar gelet op klagers jonge leeftijd en het beoogde doel van zijn tijdelijk bedoelde plaatsing in de LFPZ-voorziening Zeeland, wil de beroepscommissie verweerder in overweging geven klager met voorrang hoger op de wachtlijst te plaatsen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart,, secretaris.
secretaris voorzitter