Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22968/GA, 16 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/22968/GA

        

Betreft [klager]

Datum 16 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de directeur) heeft op 7 juni 2021 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de PI Dordrecht heeft op 18 augustus 2021 het beklag ongegrond verklaard (PD-2021-366). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om (onbegeleid) incidenteel verlof om de bevalling van zijn vriendin bij te wonen. Hangende het beklag is klagers vriendin, die thans bij zijn moeder in België woont, op 19 juni 2021 bevallen van hun zoon. Zijn vriendin heeft hem daarna eenmaal in de inrichting bezocht, maar dit is niet langer mogelijk, omdat dit met een pasgeborene vanwege de lange reistijd bijzonder vermoeiend en tijdrovend is. Het is ook vanwege de lange reistijd dat wordt verzocht om het verlof de daaropvolgende dag te laten eindigen. Het verlenen van verlof is dus op dit moment noodzakelijk, omdat het voor klager belangrijk is om een dag met zijn vriendin en zoon door te brengen.

Uit de bijgevoegde brief van zijn vriendin blijkt dat hun band hecht en al langdurig aanwezig is. Het door het Openbaar Ministerie (OM) en de directeur gestelde vluchtgevaar is daarnaast niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Vluchtgevaar is immers niet een van de redenen op grond waarvan klager thans in voorlopige hechtenis verblijft. Deze hechtenisgrond heeft het OM niet geopperd en de rechtbank heeft dit evenmin ambtshalve aangenomen. Dat het OM in de onderhavige procedure kennelijk de stelling inneemt dat sprake is van een gevaar voor onttrekking aan rechtsvervolging, valt daarom niet te rijmen met de opstelling van het OM in klagers strafzaak. Indien ervoor zou worden gekozen klager tijdens het incidenteel verlof te begeleiden, dan verklaart hij zich uitdrukkelijk bereid om mee te werken aan alle hieromtrent gestelde voorwaarden.

Het bovenstaande is al in het kader van de beklagprocedure aangevoerd bij e-mail van 17 augustus 2021 en is door de beklagcommissie ten onrechte niet betrokken bij haar beoordeling, zodat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd.

Standpunt van de directeur

Klagers verlofaanvraag voldoet niet aan de eisen die de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) stelt aan het verlenen van incidenteel verlof. Om aan te tonen dat sprake is van de door klager beweerde band, heeft hij alleen een verklaring van de verloskundige overgelegd. Weliswaar blijkt daaruit dat klager als partner van zijn vriendin is opgegeven, maar volgens de vrijhedencommissie is dat te mager om te spreken van een band en een hechte relatie, zoals bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Regeling. Hoewel klagers wens om aanwezig te zijn bij de bevalling begrijpelijk is, kan niet worden gesteld dat zijn aanwezigheid daarbij noodzakelijk is.

Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager niet aanwezig was bij de geplande aanhouding, naar België is vertrokken en pas op een later moment bij de Belgische grens is aangehouden. Uit het advies van het OM blijkt dus van een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken, zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling. Hoewel dit risico kan worden beperkt door het verlof onder begeleiding of bewaking toe te kenen, is dit niet mogelijk indien het verlofdoel het bijwonen van een bevalling betreft. Zo’n gebeurtenis valt, buiten het geval van een geplande keizersnede, niet te plannen. Om die reden werkt de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) niet mee aan dergelijke verloven.

Klager is overigens meegedeeld dat hij een verzoek tot een kraambezoek kan indienen – ondersteund door de benodigde stukken – en dat begeleiding door de DV&O bij dit bezoek eventueel kan worden gerealiseerd. Van klager is echter geen verzoek ontvangen. De door de raadsvrouw genoemde e-mail heeft de beklagcommissie genoemd in de uitspraak en is derhalve betrokken bij de behandeling van de klacht.

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is aangevoerd dat het verlenen van incidenteel verlof noodzakelijk is, omdat klagers vriendin niet in staat is met hun pasgeboren zoon naar de inrichting af te reizen, laat de beroepscommissie dit buiten beschouwing, omdat dit valt buiten de reikwijdte van het beroep en het onderliggende beklag.

Klager is sinds 18 maart 2021 gedetineerd. Hij bevindt zich in voorlopige hechtenis en wordt verdacht van diefstal (met geweld). Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis van 32 dagen te ondergaan, in verband met het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf.

Volgens artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling moet onder ‘levenspartner’ worden verstaan: de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie.

In artikel 21, eerste lid, van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Volgens het tweede lid kan incidenteel verlof onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Artikel 22, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat, voordat het incidenteel verlof wordt verleend voor een bezoek aan een persoon, ten aanzien van de te bezoeken persoon dient vast te staan dat: a. de beweerde band bestaat, b. de relatie hecht is, en c. de te bezoeken persoon geen bezwaar tegen het bezoek heeft.

Klager heeft verzocht om (onbegeleid) incidenteel verlof om de bevalling van zijn vriendin bij te wonen.

Klager heeft medische gegevens van de verloskundige overgelegd waarin hij wordt aangeduid als partner van de moeder van het - destijds nog ongeboren - kind. Uit deze gegevens volgt echter ook dat zij voor (de recente) aanvang van klagers detentie niet samenwoonden. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur onder deze omstandigheden in redelijkheid kunnen stellen dat het vereiste duurzame samenlevingsverband, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling, onvoldoende volgt uit de informatie van de verloskundige. De directeur kon daarom ook in redelijkheid van klager verlangen dat hij aanvullende informatie zou aanleveren om het hier bedoelde samenlevingsverband aan te tonen. Aangezien klager dat niet heeft gedaan, is de noodzaak van zijn aanwezigheid bij de bevalling niet vast komen te staan.

Klagers verzoek om incidenteel verlof is daarnaast afgewezen, vanwege een ernstig vermoeden dat hij zich aan de detentie zal onttrekken (artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling). Het OM heeft in dit kader negatief geadviseerd en daartoe aangegeven dat klager voortvluchtig is geweest en net voor de grens met België is aangehouden. De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheid een contra-indicatie vormt voor onbegeleide verlofverlening – het bijwonen van een bevalling is immers alleen in onbegeleide vorm mogelijk –, mede vanwege het korte tijdsverloop tussen zijn aanhouding en de verlofaanvraag. De omstandigheid dat hij niet op grond van vluchtgevaar voorlopig is gehecht, maakt deze conclusie op zichzelf niet anders, omdat de in de Regeling vastgelegde kaders omtrent verlofverlening andere voorwaarden en gronden bevatten op basis waarvan incidenteel verlof kan worden verleend.

Het ontbreken van de noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof en het aanwezige vluchtgevaar rechtvaardigen een afwijzing van klagers verlofaanvraag. De beslissing van de directeur kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 16 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven