Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1734/TB, 11 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1734/TB

betreft: [klager] datum: 11 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.G.D. Rutten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 29 juni 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 september 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens de Minister en Staatssecretaris van Justitie [...], medewerker juridische zaken van DJI, en [...], hoofd
behandeling van de tbs-kliniek De Oostvaarderskliniek te Amsterdam. Voorts zijn als toehoorder van de zijde van ITZ aanwezig [...] en [...].

De raadsman van klager, mr. J.G.D. Rutten, is verhinderd ter zitting aanwezig te zijn en heeft om aanhouding verzocht.
Besloten wordt dat de raadsman de gelegenheid krijgt om schriftelijk te reageren op hetgeen ter zitting namens de Minister en Staatssecretaris en De Oostvaarderskliniek is aangevoerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 11 mei 1988 veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorlopige hechtenis en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klager is op 23 januari 1989 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek (Mesdagkliniek) te Groningen.
Vervolgens is klager op 26 april 2000 overgeplaatst naar de FPC Oostvaarderskliniek te Amsterdam (Oostvaarderskliniek).

Bij uitspraak 05/3168/TB van 1 juni 2006 heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen de longstayplaatsing op materiële grond gegrond verklaard omdat de Minister na herhaald rappel niet binnen de gegeven uiterste termijn de gevraagde stukken heeft
toegezonden en hij de beroepscommissie niet in staat heeft gesteld het beroep naar behoren te beoordelen. De beslissing van 6 december 2005 is door de beroepscommissie vernietigd en de Minister is opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een
nieuwe plaatsingsbeslissing te nemen binnen een maand na ontvangst van de uitspraak

De Minister heeft de plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting op 29 juni 2006 gehandhaafd.
Klager heeft op 11 juli 2006 beroep aangetekend tegen deze beslissing. De behandeling van dit beroep is op verzoek van de Minister (alsnog) aangehouden in afwachting van een herbeoordeling van de longstay indicatie. De Landelijke Adviescommissie
Plaatsing (LAP) heeft op 3 augustus 2007 de zaak heroverwogen en de longstay status bevestigd.

Klager is op 13 februari 2006 geplaatst in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet thuishoort op een longstay afdeling. In de beslissing verlenging ter beschikkingstelling van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 22 juni 2005 wordt onder meer het volgende overwogen.
’Weliswaar heeft de getuige-deskundige in de openbare raadkamer gemeld dat de aanvraag voor een longstay plaatsing inmiddels is goedgekeurd, maar effectuering hiervan komt de rechtbank prematuur voor gezien de rapporten van de externe deskundigen [...]
en [...] die nog (steeds) mogelijkheden tot een resocialisatie traject zien en adviseren alsnog een aanvang met dat traject te maken. (-) Mede gezien de aard van de problematiek, het gewicht van de incidenten en het welhaast definitieve karakter van
een
overstap naar een longstay plaatsing is de rechtbank van oordeel dat thans volstaan moet worden met een verlenging van een jaar teneinde de terbeschikkinggestelde te bewegen tot actieve medewerking aan (de voorwaarde voor) totstandkoming van (een
behandelplan voor) resocialisatie’.
Zo wordt door de Oostvaarderskliniek gesteld dat na de beschikking van 22 juni 2005 meerdere inspanningen zijn verricht om met klager tot overeenstemming te komen over de voorwaarden voor een begeleid verlofproject. Klager betwist dit ten stelligste.
De
Oostvaarderskliniek was immers van oordeel dat gelet op klagers ziektebeeld het niet haalbaar was om overeenstemming te bereiken omtrent de voorwaarden voor een begeleid verlof, ondanks dat van de zijde van klager meerdere keren werd aangegeven om
hierover rond de tafel te gaan zitten. Er hebben volgens klager slechts twee ontmoetingen met de kliniek plaatsgevonden en toen is tussen partijen steeds een geschil ontstaan over het wel of niet innemen van libidoremmende middelen, wat volgens de
kliniek een concrete voorwaarde was voor het opstarten van een resocialisatietraject. Derhalve betwist klager ook de opmerking van [hoofd behandeling] dat het weigeren van deze medicatie niet doorslaggevend is geweest voor het niet opstarten van een
resocialisatietraject. Volgens klager was dit dus wel het geval. Indien het innemen van libidoremmende middelen nog steeds als voorwaarde geldt dan is klager bereid aan deze voorwaarde te voldoen. Daarbij komt er wel degelijk zicht op een effectieve
behandeling zodat overplaatsing vanuit de longstay voorziening naar een andere tbs-kliniek gerealiseerd kan (en moet) worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Oostvaarderskliniek, voorheen Flevo Future, heeft op 19 augustus 2002 een longstay aanvraag gedaan. Aan deze aanvraag is, mede op basis van het negatieve LAP advies, geen gevolg gegeven. Op 15 december 2004 is vanuit De Oostvaarderskliniek opnieuw
een longstay aanvraag gedaan. De LAP heeft positief geadviseerd en bij beslissing van
6 december 2005 is besloten klager te plaatsten in de longstay voorziening van de Pompestichting. Zowel in de Mesdagkliniek als in de Oostvaarderskliniek zijn meerdere behandelpogingen ondernomen. Uit verschillende rapportages blijkt echter dat de
behandeling niet is aangeslagen en vooral gericht is geweest op beveiligend controleren en het voorkomen van destabilisatie in seksueel deviante zin. De op verandering gerichte behandelingsactiviteiten, waaronder medicamenteuze therapie, delictscenario
en terugvalpreventie, hebben niet tot het gewenste resultaat geleid vanwege klagers weigerachtige houding. Klager wordt door zijn behandelaars beschouwd als chronisch delictgevaarlijk en er worden geen mogelijkheden (meer) gezien om deze prognose in
gunstige zin bij te stellen.

De Oostvaarderskliniek heeft in het verlengingsadvies van maart 2006 gerapporteerd dat er met klager geen overeenstemming bereikt kon worden over de voorwaarden van een begeleid verloftraject. Klager weigerde zich door behandelaars te laten aanspreken,
sturen en/of begeleiden. De noodzakelijk geachte samenwerking om tot resocialisatie te komen is door klager zelf gefrustreerd.
Zodra er weer zicht komt op een effectieve behandeling dan kan overplaatsing vanuit de longstay voorziening naar een andere tbs-kliniek worden overwogen.

[Het hoofd behandeling] geeft de volgende toelichting.
De afgelopen periode dat klager in tbs-klinieken verbleef heeft behandeling niet geleid tot verandering in de psychopathologie. Klager is een ernstige psychiatrische patiënt. Klager vertoont voorts delictgerelateerd gedrag in de inrichting.

Klager heeft in 1993 in de Mesdagkliniek verlof gehad. In die periode golden andere verlofvoorwaarden. De behandeling aldaar was echter vastgelopen en klager is voor een tweede behandelpoging overgeplaatst.
Klager heeft een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Klager heeft nauwelijks zicht op zijn werkelijke capaciteiten. Zijn gedrag wordt gekenmerkt door beoordelings- en inschattingsfouten. Klager beeldt zich dingen in, die gevaarlijk kunnen zijn,
zeker
als dit gedrag extrapoleert buiten de inrichting.
Gelet op zijn ziektebeeld en zijn gedrag is het niet gelukt tot een actieve resocialisatie te komen. Klager is volstrekt onbegeleidbaar. Het gebruik van libidoremmende medicatie behoort bij het behandelaanbod. Het weigeren van een dergelijke medicatie
is in dit geval niet doorslaggevend geweest voor het niet opstarten van een verloftraject. De behandeling is vastgelopen vanwege de ernstige psychiatrische problematiek van klager en niet zozeer vanwege klagers seksuele problematiek.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening , indien de tbs-gestelde conform
‘state
of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke
Gezondheidszorg vanwege het hoge beveiligingsniveau.

In de longstay aanvraag van de Oostvaarderskliniek van 15 december 2004 wordt aangegeven dat bij klager sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met daarnaast exhibitionisme en een obsessief-compulsieve stoornis (DSM IV). In de
afgelopen
jaren is geprobeerd om de mogelijkheden en ontwikkeling van klager te onderzoeken. Klager weigerde echter ieder psychiatrisch onderzoek. Een laatste mogelijkheid voor het meer onder controle krijgen van klagers seksuele problematiek en daarmee het
mogelijk verminderen van de delictgevaarlijkheid, zou een medicamenteuze behandeling kunnen zijn. Een dergelijke behandeling heeft klager geweigerd.
De delictgevaarlijkheid wordt als zeer hoog ingeschat, zowel op de korte als lange termijn. Klager is binnen de kliniek, die een extern controlerende functie voor hem vervult, onverminderd delictgevaarlijk gebleken.

In de Pro Justitia rapportage van [...], psycholoog en [...] van resp. 15 maart 2005 en 10 maart 2005 wordt geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een ernstige psychopathologie, met name aanwezig in de persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt
om toch met klager een resocialisatietraject te starten.
De Oostvaarderskliniek heeft geen overeenstemming met klager kunnen bereiken over de voorwaarden van een begeleid verloftraject, als eerste stap in een mogelijk resocialisatietraject.
Klager weigerde pertinent zich door behandelaars te laten aanspreken, sturen en/of begeleiden. Daar gezien klagers specifieke problematiek, gekenmerkt door beoordelings- en inschattingsfouten, het gebrek aan zelfcontrole en de onbegeleidbaarheid,
terecht rechtstreeks gekoppeld wordt aan het delictrisico en daar ook de concrete eis om (libidoremmende) medicatie te gaan gebruiken door klager geweigerd werd, is het nooit tot het opstarten van een verlof, dan wel resocialisatietraject, gekomen.
Ter zitting wordt door [hoofd behandeling] gesteld dat de weigering van een dergelijke medicatie in dit geval niet doorslaggevend is geweest voor het niet opstarten van een verloftraject. De behandeling is vastgelopen vanwege de ernstige psychiatrische
problematiek van klager en niet zozeer vanwege klagers seksuele problematiek.

Gelet op de verschillende uitgebrachte adviezen en rapportages omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen
worden
bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstay afdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers behandeling zoals deze plaats had in de Oostvaarderskliniek niet langer aan het
doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstay afdeling voldoet en dat derhalve een longstay afdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager beschouwd wordt als chronisch delictgevaarlijk met een hoog risico op gestructureerde klinische risicotaxatie instrumenten en een hoge score op de PCL-R.
Voorts is van belang dat ook op een longstay afdeling een individueel verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld. De beroepscommissie gaat er daarbij vanuit dat tijdens klagers verblijf op een longstay afdeling periodiek zorgvuldig bezien zal
worden in hoeverre klager alsnog in aanmerking zal kunnen komen voor plaatsing op een resocialisatieafdeling.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager op de longstay afdeling te plaatsen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en mr. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 11 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven