Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2906/JA, 9 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2906/JA

betreft: [klager] datum: 11 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1989], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde j.j.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Klager kon niet in de gelegenheid worden gesteld om het beroep schriftelijk toe te lichten, omdat hij voortvluchtig is.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 10,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag over zijn afzondering in een afzonderingskamer op 21 juli 2007 en de daarop volgende uitsluiting van verblijf in de groep tot 26 juli 2007,
op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering. Hij is niet over het opleggen van de maatregelen gehoord en heeft dus vijf dagen voor niets op kamer gezeten.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De inrichting is in gebreke gebleven, maar heeft zwaarwegende bezwaren tegen een verhoging van de aan klager toegekende tegemoetkoming. Gezien het aantal recente klachtzittingen zal voor een aantal
pupillen het krijgen van een tegemoetkoming doel op zich worden. Dit zal onvermijdelijk leiden tot een toename van klachten en een ongewilde verharding van standpunten van de kant van de klagers.

3. De beoordeling
De wetgever heeft het van cruciaal belang geacht om ter waarborging van de rechtspositie van jeugdigen aan de directeur een hoor- en mededelingsplicht op te leggen ten aanzien van een aantal ingrijpende beslissingen.
Volgens de stukken staat vast dat klager gedurende minder dan 15 uur is afgezonderd op grond van artikel 25, vierde lid, Bjj, in welk geval volgens de wet geen hoor- en mededelingsplicht bestaat. Aansluitend is klager gedurende vijf dagen uitgesloten
van verblijf in de groep op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, Bjj.
Op grond van artikel 24, tweede lid, Bjj duurt de uitsluiting ten hoogste twee dagen en kan de directeur deze uitsluiting telkens met twee dagen verlengen als naar zijn oordeel de noodzaak daartoe nog bestaat. Op grond van de artikelen 61 en 62 Bjj
gelden de hoor- en mededelingsplicht zowel voor het opleggen als voor het verlengen van de uitsluiting van het verblijf in de groep.
Nu de directeur zowel bij het opleggen als bij twee verlengingen heeft verzuimd aan de wettelijke hoor- en mededelingsplicht te voldoen, kan de beroepscommissie zich niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal dan ook gegrond worden
verklaard en de beroepscommissie zal een hogere tegemoetkoming vaststellen, namelijk (6 x € 10,=) € 60,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en stelt de tegemoetkoming voor klager vast op € 60,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, mr. F.G.A. ten Siethoff en drs. H.P.J. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 9 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven