Nummer 21/20196/GA
Betreft [klager]
Datum 13 januari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 4 januari 2021 om hem in het verkorte dagprogramma te plaatsen.
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 2 maart 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (Ta 2021-000027). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […] en […], juridisch medewerkers bij de PI Ter Apel, en klagers raadsman mr. J.P.W. Nijboer gehoord op de digitale zitting van 18 november 2021.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en ondergaat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). ISD’ers verblijven in beginsel in een verkort programma van 42,5 uur, gelijk aan het basisprogramma. Indien een ISD’er deelneemt aan gedragsinterventies kan hij in de meeste gevallen deelnemen aan een uitgebreid programma van 58,5 uur, vergelijkbaar met het plusprogramma.
De beklagrechter heeft ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat klager weigert deel te nemen aan gedragsbeïnvloedende interventies in het kader van de aan hem opgelegde ISD-maatregel en dat hij geen initiatief toont om dit te veranderen. Om die reden is hij in de PI Ter Apel geplaatst. Een dergelijke plaatsing is mogelijk in de laatste fase van de ISD-maatregel. Regionale plaatsing van illegale ISD’ers is niet aan de orde. De ISD-maatregel wordt daarnaast in zijn geheel intramuraal tenuitvoergelegd, omdat de re-integratie is gericht op het buitenland. De PI Ter Apel zorgt ervoor dat aan gedetineerden voldoende ruimte wordt geboden om te werken aan de activiteiten van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en andere (keten)partners die een rol spelen bij het realiseren van het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst.
Vanuit de PI Ter Apel wordt dan ook gewerkt aan de voorbereiding van klagers terugkeer naar het land van herkomst door middel van een vertrekplan, met inachtneming van het persoonlijke verblijfsplan dat reeds in samenspraak met onder andere het multidisciplinair overleg (MDO) en het psycho medisch overleg is opgesteld in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (de vorige inrichting van klagers verblijf). Bovendien wordt klager gedurende het traject gemotiveerd tot terugkeer en wordt hij voorbereid op een verblijf in het land van herkomst of land van bestendig verblijf, in dit geval Marokko.
Klager neemt echter geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en zijn re-integratie in Marokko. Uit gegevens van de locatie Norgerhaven en op basis van meerdere met klager gevoerde gesprekken door onder andere zijn casemanager en de DT&V, blijkt dat hij niet mee wil werken aan het vertrek uit Nederland. Hij wil Nederland niet verlaten omdat hij al meer dan veertig jaar in Nederland woont en hij bij zijn kinderen en overige familie in de buurt wil blijven. Klager wil bijvoorbeeld niet meewerken aan gesprekken met de DT&V en de ambassade. Hij is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om mee te werken, maar hij heeft altijd de boot afgehouden. Anders dan volgens klager het geval is, is hij niet geweigerd om deel te nemen aan het gesprek op 16 december 2020 en het personeel was ook op de hoogte van dit gesprek. Op 27 januari 2021 is klager opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met de regievoerder van de DT&V en de casemanager, waarbij de stand van zaken met betrekking tot zijn ISD-traject en de organisatie van een vertrek uit Nederland zijn besproken. Klager heeft hierbij nogmaals aangegeven niet te willen meewerken aan zijn uitzetting naar Marokko.
Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, is het voor klager duidelijk welke acties hij moet ondernemen om plaatsing in het verkorte programma te voorkomen, zoals het achterhalen van documenten waarmee zijn identiteit en nationaliteit kan worden aangetoond.
Standpunt van klager
De beslissing tot plaatsing in het verkorte dagprogramma is niet gebaseerd op de omstandigheid dat klager niet wenst mee te werken aan gedragsinterventies. Dit speelt in de onderhavige procedure dus geen rol. Klager is inmiddels op vrije voeten, maar hij verblijft nog steeds in Nederland. Hij kan niet naar Marokko, omdat het niet haalbaar is om daar te re-integreren. Het is onvoldoende duidelijk of, en zo ja, op welke manier klager heeft geweigerd om zijn identiteitspapieren te regelen. Wel is duidelijk dat de directeur de feitelijke verslaglegging uit de periode van klagers verblijf in de locatie Norgerhaven niet heeft overgelegd. Zodoende is niet bekend of en hoe klager zich als een weigerachtige ISD’er heeft opgesteld. Volgens klager heeft hij het gesprek van 16 december 2020, dat op een andere afdeling zou plaatsvinden, niet bijgewoond omdat hem dit is geweigerd. Ook over dit voorval ontbreekt verslaglegging van het personeel, terwijl klagers lezing hiermee kan worden gefalsificeerd of geverifieerd. De motivering van de bestreden beslissing schiet daarom te kort.
3. De beoordeling
Klager is een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en is veroordeeld tot een ISD-maatregel. In artikel 18d van de Penitentiaire beginselenwet (ten tijde van de klacht: artikel 18b) is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel plaatsvindt overeenkomstig het verblijfsplan. Artikel 44j, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel bepaalt dat gedurende het verblijf een programma wordt aangeboden, indien aannemelijk is dat de betrokkene in staat en bereid is aan een programma deel te nemen.
De ISD-maatregel voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland wordt anders vormgegeven dan de ‘reguliere’ ISD-maatregel. In klagers geval wordt de ISD-maatregel geheel intramuraal ten uitvoer gelegd, omdat het detentieverblijf niet is gericht op de re-integratie in de Nederlandse samenleving, maar op de terugkeer naar het land van herkomst. Als uitzetting volgt voordat de ISD-maatregel geheel ten uitvoer is gelegd, kan de minister voor Rechtsbescherming de maatregel ambtshalve beëindigen (artikel 6:2:20 van het Wetboek van Strafvordering).
De directeur heeft in de vorm van twee verschillende programma’s invulling gegeven aan het verblijf gedurende de uitvoering van de ISD-maatregel voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Verblijf in het zogeheten verkorte programma is het uitgangspunt. Deelname aan het uitgebreide programma is afhankelijk van de mate waarin de ISD’er verantwoordelijkheid neemt voor de voorbereiding op zijn terugkeer naar het land van herkomst en het in dat verband getoonde gedrag. Aan de hand van dit criterium beoordeelt het MDO elke zes weken of de betreffende ISD’er in aanmerking komt voor de deelname aan het uitgebreide programma. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat dit uitgebreide programma bestaat uit extra onderwijsfaciliteiten, gekwalificeerde arbeid, arbeid met meer vrijheden, gedragsinterventies en andere re-integratieactiviteiten, waarbij onder meer de DT&V is betrokken. Het uitgebreide programma biedt de ISD’er – in vergelijking met het verkorte programma – meer ruimte om te werken aan de re-integratie in het buitenland.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat klager niet, althans onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorbereidingen op zijn terugkeer naar Marokko. Klager stelde zelf al dat een uitzetting naar Marokko ‘geen optie’ is, maar ook uit de inlichtingen van de directeur volgt dat hij structureel en sinds (zeer) lange tijd weigerde om gesprekken te voeren met zijn casemanager en de regievoerder van de DT&V over de organisatie rondom zijn vertrek uit Nederland. Het moet klager ook duidelijk zijn geweest dat hij zich moest inzetten om documenten te achterhalen, waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kon aantonen. Bovendien werd in ieder geval wekelijks actief geprobeerd hem te motiveren alsnog aan de geboden interventies mee te werken. In het licht van dit alles bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat klager niet mocht deelnemen aan het gesprek op 16 december 2020. Volgens de directeur was klager zonder opgave van redenen niet aanwezig, waardoor het gesprek niet heeft kunnen plaatsvinden.
Gelet op het doel van klagers verblijf in detentie en op het hierboven beschreven gedrag van klager met betrekking tot zijn bedoelde terugkeer naar Marokko, was een plaatsing in het verkorte programma gerechtvaardigd. De beslissing van de directeur kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter