Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22617/GV, 13 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22617/GV    

Betreft [klager]

Datum 13 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 juli 2021 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt incidenteel verlof om een bezoek aan het graf van zijn vrouw te brengen. Klager vindt het jammer dat de motivatiebrieven van zowel de geestelijk verzorger als van de psycholoog verweerder niet hebben kunnen overtuigen van de noodzaak van klagers bezoek. Er gaat geen nacht voorbij dat klager geen verdriet heeft over het gebeurde. Hij heeft dit nog steeds geen plek kunnen geven. Klager begrijpt dat zijn schoonmoeder negatief tegenover zijn verzoek staat. Klager wil graag via slachtofferbemiddeling uitleggen hoe hij tot zijn verschrikkelijke daad is gekomen. Het bezoek is ook met het oog op klagers re-integratie van groot belang.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst integraal naar de gronden in de bestreden beslissing van 28 juli 2021. Hoewel het begrijpelijk is dat klager met zijn rouwproces wil beginnen, voldoet hij niet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Daarnaast dient verweerder ook rekening te houden met de belangen van de nabestaanden. Zij hebben aangegeven dat zij niet willen dat klager het graf van zijn vrouw bezoekt. Een inwilliging van klagers verzoek kan mogelijk leiden tot maatschappelijke onrust en onbegrip.

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 september 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 september 2024.

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een levenspartner. Het bezoek kan ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Regeling bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Het bezoeken van het graf van het slachtoffer – in casu tevens levenspartner – is niet uitdrukkelijk genoemd in de toelichting op de Regeling als een gebeurtenis in de zin van artikel 21 van de Regeling. Dit sluit het verlenen van incidenteel verlof echter niet uit.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat hij een bezoek wil brengen aan het graf van zijn vrouw.

Uit het vrijhedenadvies van 20 juli 2021 blijkt dat de inrichtingspsycholoog heeft verklaard dat een bezoek van klager aan het graf van zijn vrouw het verwerkingsproces van klager kan ondersteunen en dat dit een positief effect kan hebben op het verloop van klagers re-integratietraject. Tevens bestaat de mogelijkheid om, indien het bezoek tijdens klagers detentieperiode plaatsvindt, nazorg aan klager te bieden. Daarnaast blijkt uit de brief van de geestelijk verzorger van de Penitentiaire Inrichting Vught dat klager regelmatig gesprekken met hem heeft over het delict waarvoor klager is veroordeeld en hoe dit heeft kunnen plaatsvinden. De geestelijk verzorger acht het van wezenlijk belang voor de verwerking van het delict door klager en alles wat daarmee samenhangt dat klager de mogelijkheid krijgt om een bezoek te brengen aan het graf van zijn vrouw. Op grond van deze informatie is de beroepscommissie van oordeel dat het belang voor klager om het graf van zijn vrouw te bezoeken voldoende aannemelijk is gemaakt. Wel dienen de ernst en de gevoeligheid van het delict in acht te worden genomen en daarbij past dat het bezoek onder begeleiding dan wel bewaking dient plaats te vinden.

Verweerder voert aan dat ook rekening dient te worden gehouden met de belangen van de nabestaanden en dat zij niet willen dat klager het graf bezoekt. De inwilliging van klagers verzoek kan mogelijk leiden tot maatschappelijke onrust en onbegrip. Uit het vrijhedenadvies blijkt dat het Informatiepunt Detentieverloop bij de nabestaanden heeft geïnformeerd naar hun wensen omtrent het verlenen van vrijheden aan klager. Een nabestaande heeft kenbaar gemaakt een contact- en locatieverbod te wensen en daarnaast niet te willen dat klager op de begraafplaats komt. Enerzijds omdat zij hem niet wil tegenkomen, anderzijds omdat klager daar geen recht op heeft. Ook wensen de minderjarige kinderen van klager geen contact. De beroepscommissie onderschrijft dat een verantwoorde terugkeer in de samenleving vergt dat met belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen rekening wordt gehouden.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft, wederom, uitdrukkelijk negatief geadviseerd omtrent het verlenen van verlof. Gezien de aard van het feit waarvoor klager is veroordeeld, is het OM van mening dat een bezoek aan het graf van de vrouw van klager vooralsnog niet aan de orde is. Klager is immers zelf verantwoordelijk voor haar overlijden. Bovendien leidt inwilliging mogelijk tot maatschappelijke onrust en onbegrip, aldus het OM.

De beroepscommissie overweegt – mede gelet op het gemotiveerde negatieve advies van het OM – dat het voorgenomen bezoek van klager aan het graf van zijn overleden vrouw een risico op maatschappelijke onrust met zich brengt. Daarnaast is door een van de nabestaanden uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen een bezoek van klager aan het graf. Hoewel de beroepscommissie het belang van klager bij een bezoek aan het graf invoelbaar acht, weegt dat hier thans niet tegenop.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4, onder g. en i., van de Regeling, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 13 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven