Nummer 21/24489/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 6 december 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de directeur) heeft op 16 november 2021:
a. aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van zeven dagen, omdat verzoeker niet meer voldoet aan de gestelde eisen die van toepassing zijn op een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) in afwachting van het besluit van de selectiefunctionaris, ingaande op 16 november 2021 om 10:00 uur en eindigend op 23 november 2021 om 10:00 uur;
b. beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk PD-2021-726).
2. De beoordeling
Verzoek onder a.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde ordemaatregel afliep op 23 november 2021. Het verzoek kan dus niet meer tot het beoogde resultaat leiden. Verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij een toewijzing van het verzoek. De voorzitter zal het verzoek daarom in zoverre afwijzen.
Verzoek onder b.
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur verzoekers gedrag – het niet meewerken aan de arbeid – ten onrechte aangemerkt als ‘ontoelaatbaar’ gedrag. Voorlopig oordelend vallen verzoekers gedragingen niet onder de gedragingen die in de Regeling als ‘ontoelaatbaar’ gedrag zijn aangemerkt, maar zouden deze gedragingen als ‘ongewenst’ gedrag kunnen worden aangemerkt. De voorzitter overweegt dat indien de directeur verzoekers gedrag als ‘ongewenst’ heeft willen kwalificeren, hij volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag dient te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging dient te maken waarbij het ‘ongewenste’ gedrag wordt afgezet tegen het ‘gewenste’ (ofwel het positieve) gedrag van verzoeker. In de degradatiebeslissing is te lezen dat het ‘gewenste’ gedrag niet van toepassing is. Nu het ‘gewenste’ gedrag niet wordt benoemd is het de voorzitter onvoldoende gebleken dat het ‘gewenste’ gedrag van verzoeker is meegewogen in de door de directeur gemaakte belangenafweging. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de door de directeur gemaakte belangenafweging dan ook niet aan de daaraan gestelde motiveringseisen. Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. In zoverre is de bestreden beslissing daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek moet worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel af en wijst het verzoek ten aanzien van de degradatiebeslissing toe en schorst de tenuitvoerlegging van die bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 6 december 2021 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter