Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20746/GB, 3 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20746/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 3 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 maart 2021 beslist klager vanuit de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard terug te plaatsen in de gevangenis van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 30 maart 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers broer heeft bij brief van 10 maart 2021 duidelijk aangegeven dat klager van harte welkom bij hem is en dat klager zich kan inschrijven op zijn adres. Dat geen sprake zou zijn van een inschrijfadres en dat klager zelf zou hebben aangegeven dat een verblijf op het adres van zijn broer niet meer mogelijk was, is dus pertinent onjuist. Voorts is het onjuist dat klager desgevraagd geen namen heeft willen noemen van medewerkers die hij heeft gesproken. Klager heeft aangegeven met zijn reclasseringsmedewerker te hebben gesproken, wiens naam bij de casemanager ook bekend is. Daarnaast heeft klager aangegeven te hebben gebeld naar het algemene telefoonnummer van de Divisie Individuele Zaken en dat hij heeft gesproken met een selectiefunctionaris. Klager weet echter niet meer wie dit was. Klager heeft dus niet bewust een naam willen achterhouden.

Dat er mogelijk verwarring is ontstaan over een inschrijfadres wordt niet ontkend. Klager heeft echter enkel willen informeren naar de mogelijkheden om op zijn eigen woonadres te kunnen verblijven. Dat is volledig verkeerd uitgepakt bij klagers casemanager, waardoor volgens verweerder door de casemanager terecht de conclusie kon worden getrokken dat de inschrijving op het adres van klagers broer een onzekere factor was. Dat betekent evenwel niet dat klager geen inschrijfadres had. Om misverstanden weg te nemen, had een en ander dan ook dienen te worden geverifieerd bij bijvoorbeeld klager en zijn broer, daar er grote belangen meespeelden. Er is overhaast een beslissing genomen zonder nader onderzoek te doen, terwijl die tijd er wel was. Klager heeft immers niets ongeoorloofds gedaan en mocht bovendien na het gesprek met zijn casemanager nog op weekendverlof bij zijn broer.

De bestreden beslissing is disproportioneel, vooral in het licht van de huidige omstandigheden. Los van de hevige consequenties die klager heeft ondervonden naar aanleiding van de terugplaatsing in de gevangenis, is recent de eigen woning van klager wederom beoordeeld. Ditmaal is er positief geadviseerd inzake zijn eigen woning als verlofadres. Bovendien is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat klager in de zomer van 2021 zijn studie dient af te ronden, zodat hij nog in aanmerking komt voor de prestatiebeurs.

Verzocht wordt om aan klager een vergoeding toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Klager is teruggeplaatst in een gevangenis, omdat hij heeft aangegeven dat zijn verlofadres niet langer aanvaardbaar was. Uit het schriftelijk verslag van 5 maart 2021 volgt dat klager zelf wilde wisselen van verlofadres. Klager wilde zijn broer en diens gezin niet tot last zijn en hij heeft de PI Heerhugowaard proberen te bewegen een eerder afgekeurd verlofadres goed te keuren.

Nu het hebben van een aanvaardbaar verlofadres ingevolge artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is vereist voor een plaatsing in een ZBBI en klager zelf heeft aangegeven dat het verlofadres niet aanvaardbaar is, is de terugplaatsing niet onredelijk te noemen. Voor het overige wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden beslissing.

 

3. De beoordeling

Nu klager inmiddels deelneemt aan een penitentiair programma (PP), wat verdergaande vrijheden met zich brengt dan een plaatsing in een ZBBI (of thans in een Beperkt Beveiligde Afdeling), heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;

-    die zijn gepromoveerd.

 

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klager is teruggeplaatst in de gevangenis, omdat hij niet meer over een aanvaardbaar verlofadres zou beschikken.

 

Uit de stukken komt naar voren dat klager op 5 maart 2021 tegen zijn casemanager zou hebben verteld dat hij zich niet kan inschrijven op het adres van zijn broer, dat reeds eerder was goedgekeurd in het kader van de te genieten vrijheden gedurende klagers deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een ZBBI gevolgd door deelname aan een PP). Klager zou daarbij zijn eigen woonadres, waarover eerder negatief was geadviseerd door de politie, willen gebruiken als verlofadres. Klager heeft in dat kader – onweersproken – contact opgenomen met een selectiefunctionaris en een reclasseringsmedewerker. Klagers verhaal jegens het personeel rondom het voorgaande zou evenwel steeds veranderen. Op 8 maart 2021 is aan klager vervolgens een ordemaatregel opgelegd (waartegen klager overigens beklag heeft ingesteld, dat door de beklagrechter ongegrond is verklaard, tegen welke uitspraak klager vervolgens beroep heeft ingesteld, dat momenteel nog loopt), zodat door het vervallen van het verlofadres de situatie aan verweerder kon worden voorgelegd, met het verzoek om klager terug te plaatsen in een gevangenis. Klager geeft daarentegen zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase stellig te kennen dat hij slechts heeft willen informeren naar de mogelijkheden om op zijn eigen woonadres te kunnen verblijven. Daarbij zou hij nimmer hebben aangegeven dat hij niet meer bij zijn broer kon of mocht verblijven.

 

Uit een e-mailbericht van klagers broer van 10 maart 2021 volgt dat klager gedurende het gehele detentiefaseringstraject aldaar welkom is, totdat hij weer zelfstandig in zijn eigen woning kan en mag verblijven. Daarvoor verbleef klager gedurende de verloven in het kader van de ZBBI ook op het adres van zijn broer. Tegen klagers verblijf op het adres van zijn broer waren derhalve geen bezwaren. Aan de bestreden beslissing heeft aldus (enkel) hetgeen klager tegen het personeel heeft verteld ten grondslag gelegen, waar thans onduidelijkheid tussen partijen over bestaat met betrekking klagers intentie(s) om op zijn eigen woonadres te verblijven tijdens toekomstig te genieten verloven en/of gedurende een deelname aan een PP.

 

Gelet op voornoemde bestaande onduidelijkheid, op de omstandigheid dat klager nog steeds welkom was op het reeds eerder goedgekeurde verlofadres bij zijn broer en op de ingrijpende aard van de bestreden beslissing, had het op verweerders weg gelegen om nader onderzoek te verrichten naar klagers verklaringen. Bij de huidige stand van zaken kon naar het oordeel van de beroepscommissie namelijk niet zonder meer worden geconcludeerd dat geen sprake meer was van een aanvaardbaar verlofadres, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, (oud) van de Regeling.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels deelneemt aan een PP, heeft het geen zin meer om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

 

Nu klager van 11 maart 2021 (de datum waarop klager in de gevangenis van de PI Alphen is geplaatst) tot aan 14 september 2021 (de datum waarop klager met zijn deelname aan een PP is gestart) ten onrechte niet heeft verbleven in een ZBBI, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €600,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €600,-.

 

Deze uitspraak is op 3 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven