Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20530/GB, 3 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20530/GB

              

Betreft [klager]

Datum 3 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Nieuwersluis.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 11 maart 2021 afgewezen.

Klaagsters raadsvrouw, mr. I.J.M. de Wit, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Allereerst is voor wat betreft klaagsters resocialisatiebelang relevant om op te merken dat op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) een gedetineerde na veroordeling in beginsel in het arrondissement van vestiging wordt geplaatst. Dit artikel houdt nauw verband met artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, waaruit volgt dat de detentie zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de terugkeer in de maatschappij. De locatie Nieuwersluis is op grond van beide artikelen de aangewezen locatie voor klaagster. Voor haar detentie was klaagster namelijk woonachtig in Amsterdam. Voorts volgde klaagster in de locatie Nieuwersluis de opleiding Sociaal Maatschappelijke Dienstverlening, waarvoor zij nog enkel een praktijkexamen – ter afronding van de stage – dient te doen en drie examens dient te maken. Zolang klaagster in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwolle verblijft, kan zij haar opleiding niet afronden. De opleidingsmogelijkheden binnen de PI Zwolle zijn niet toereikend in het kader van klaagsters resocialisatie.

Voorts wordt het recht op family life geschonden. Het selectieadvies waar verweerder ten tijde van de bestreden beslissing over beschikte, is niet actueel. Uit navraag bij het afsprakenbureau van de PI Zwolle is gebleken dat klaagsters zoontje in totaal slechts vier keer op bezoek is geweest. Er is aldus geen sprake van maandelijks bezoek. De reisafstand van Amsterdam naar Zwolle maakt dat het ook in de toekomst onmogelijk is voor klaagsters moeder om met klaagsters zoontje – die bij klaagsters moeder woont – op bezoek te komen. Klaagsters moeder kan niet autorijden en durft niet met de trein te reizen. Zij zijn aldus afhankelijk van derden. De keren dat klaagsters zoontje op bezoek is geweest, zorgde de ex-vriend van klaagster voor het vervoer. Klaagsters ex-vriend is evenwel niet in de gelegenheid hun zoontje maandelijks naar de PI Zwolle te begeleiden. Vanuit de PI Zwolle kan klaagster niet of nauwelijks een band onderhouden met haar zoontje, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het sporadisch bezoek van klaagsters zoontje maakt dat niet anders. Het behoeft geen betoog dat het voor zowel klaagster als haar zoontje van groot belang is dat zij ook gedurende de detentie goed contact met elkaar kunnen onderhouden. Contact via een beeldscherm in de vorm van Skype volstaat in dat verband niet.

Ten aanzien van de orde, rust en veiligheid in de locatie Nieuwersluis geldt het volgende. Klaagster is op 28 oktober 2020 overgeplaatst naar de PI Zwolle, nadat zij in augustus 2020 melding heeft gemaakt van seksuele intimidatie door een medewerker van de locatie Nieuwersluis. Ten aanzien van deze medewerker geldt dat – voor zover klaagster en haar raadsvrouw weten – deze momenteel niet werkzaam is in de locatie Nieuwersluis, omdat hij (al enige tijd) ziek thuis zit. Klaagsters casemanager heeft op 18 oktober 2021 laten weten dat de directeur van de locatie Nieuwersluis hem in augustus 2021 te kennen heeft gegeven dat de medewerker op dat moment (en al gedurende langere tijd) ziek thuis zat. Het is onduidelijk of en wanneer de medewerker terug zal keren naar de locatie Nieuwersluis. Dit is door verweerder niet meegenomen in de bestreden beslissing. Ingeval klaagster zou worden overgeplaatst naar de locatie Nieuwersluis en de medewerker op enig moment terugkeert, zou het mogelijk moeten zijn om klaagster en de medewerker op verschillende afdelingen te plaatsen. Op deze wijze zou enig contact tussen klaagster en de medewerker kunnen worden vermeden, maar kan klaagster wel haar opleiding afmaken en wordt niet langer inbreuk gemaakt op haar recht op family life.

Klaagsters casemanager typeert haar als een modelgedetineerde. De locatie Nieuwersluis heeft dan ook positief geadviseerd inzake klaagsters verzoek tot overplaatsing. De zorgen van verweerder dat de komst van klaagster in de locatie Nieuwersluis de orde, rust en veiligheid zou verstoren, delen de casemanager en de directeur van de locatie Nieuwersluis derhalve kennelijk niet. Verweerder heeft ondanks voornoemde positieve adviezen klaagsters verzoek afgewezen.

Daarnaast hanteert verweerder een onjuist uitgangspunt met betrekking tot klaagsters detentiefasering. Anders dan de door verweerder genoemde gevangenisstraf van zestien jaar, is klaagsters gevangenisstraf in hoger beroep verlaagd tot een gevangenisstraf van tien jaar en zes maanden. De overweging van verweerder dat klaagster en de medewerker in kwestie niet tot 2033 uit elkaar kunnen worden gehouden binnen de locatie Nieuwersluis is derhalve onjuist, gelet op het feit dat klaagster reeds in 2023 voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt. Het ligt voorts in de lijn der verwachting dat klaagster vanaf 6 september 2022 voor kortdurend re-integratieverlof en vanaf januari 2023 voor plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) in aanmerking komt. De PI Zwolle beschikt echter niet over een BBA, waardoor klaagster daar niet eeuwig kan blijven. Al het voorgaande in acht genomen, is een (over)plaatsing naar/in de (BBA van de) locatie Nieuwersluis (te zijner tijd) aangewezen.

Standpunt van verweerder

Klaagsters verzoek is afgewezen, omdat navraag bij de locatie Nieuwersluis oplevert dat de medewerker in kwestie heeft aangegeven nog steeds last te hebben van de beschuldigingen van klaagster. Het is om die reden niet wenselijk dat klaagster terugkeert naar de locatie Nieuwersluis. Voor zover namens klaagster wordt aangevoerd dat de medewerker en klaagster gedurende haar gehele detentie uit elkaar zouden kunnen worden gehouden, wordt dat onmiddellijk van de hand gewezen. Er is een zeer onprettige situatie ontstaan door klaagsters aantijgingen. De medewerker is op non-actief gesteld, hetgeen nog heel lang aan iemand blijft kleven. De komende jaren opletten wie zich waar bevindt, is ondoenlijk. Verweerder ziet voorlopig, in het kader van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, geen mogelijkheid voor klaagster om met deze medewerker in één inrichting te verblijven.

Met betrekking tot het bezoek geldt dat het correct is dat de locatie Nieuwersluis qua locatie beter is voor klaagster. Er zijn echter slechts drie inrichtingen voor vrouwen in Nederland. Nu de locatie Nieuwersluis ongeschikt is gebleken, is de PI Zwolle de aangewezen plek voor klaagster. Klaagster krijgt daar volgens de administratie maandelijks bezoek van haar zoontje/familie. Met betrekking tot de opleiding geldt dat verweerder contact heeft gezocht met de PI Zwolle om te informeren naar de mogelijkheden. Van de casemanager heeft verweerder begrepen dat de PI Zwolle qua opleidingen dezelfde mogelijkheden biedt als de locatie Nieuwersluis. Momenteel is men aan het inventariseren hoe klaagster alsnog haar opleiding kan voltooien.

De orde, rust en veiligheid in de locatie Nieuwersluis komen in het geding als klaagster terug zou worden geplaatst. De geschetste problemen waar klaagster tegen aanloopt, zijn van ondergeschikt belang daaraan.

3. De beoordeling

Klaagster verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Zwolle. Zij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Nieuwersluis, zodat haar zoontje haar vaker, met regelmaat, kan bezoeken en ze haar opleiding kan afronden.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. Uit de stukken volgt een vestigingsadres dat is gelegen in Amsterdam. Gelet op de omstandigheid dat er in Nederland drie justitiële inrichtingen voor vrouwen bestaan – te weten de locatie Nieuwersluis, de locatie Ter Peel te Sevenum en de PI Zwolle – en op artikel 25, zevende lid, van de Regeling, zou in beginsel een verblijf van klaagster in de locatie Nieuwersluis in de rede liggen. Hoewel klaagster daar ook eerder verbleef, is zij na afronding van een onderzoek naar een door haar gedane integriteitsmelding tegen een medewerker van de locatie Nieuwersluis overgeplaatst naar de PI Zwolle.

Naar aanleiding van klaagsters overplaatsingsverzoek heeft de directeur van de locatie Nieuwersluis te kennen gegeven dat een terugkeer van klaagster onwenselijk wordt geacht. Klaagster heeft in 2020 melding gemaakt van seksuele intimidatie door een medewerker van de locatie Nieuwersluis. Deze medewerker is toen geschorst en is er een onderzoek ingesteld. Het onderzoek heeft geen bevestiging van klaagsters melding opgeleverd. Het komt de beroepscommissie niet onredelijk voor dat een terugplaatsing van klaagster in de locatie Nieuwersluis, in verband met het bewaren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, op dit moment onwenselijk wordt geacht. Dat de medewerker in kwestie mogelijk momenteel (nog) ziek thuis zit, maakt het voorgaande niet anders. Immers, niet is gebleken dat de medewerker niet meer zal terugkeren naar de locatie Nieuwersluis.

Hoewel de beroepscommissie er begrip voor heeft dat klaagster haar zoontje vaker zou willen zien en dat haar zoontje in dat kader afhankelijk is van derden voor vervoer en begeleiding, is niet gebleken dat klaagster is verstoken van bezoek. Daarnaast is naar voren gekomen dat de PI Zwolle dezelfde mogelijkheden biedt voor wat betreft het volgen van een opleiding en dat door de inrichting wordt geïnventariseerd hoe klaagster haar huidige opleiding kan afronden. Voorts kan klaagsters mogelijke, toekomstige detentiefaseringstraject er niet toe leiden dat zij reeds thans naar de locatie Nieuwersluis – wegens aanwezigheid van één van de voor vrouwelijke gedetineerden bestemde BBA’s – dient te worden overgeplaatst. Het is in beginsel vanuit iedere inrichting mogelijk om in een BBA (al dan niet in die van de locatie Nieuwersluis) te worden geplaatst.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing bij de huidige stand van zaken niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Van een schending van artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het IVRK is niet gebleken. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven