Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21440/GB, 8 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21440/GB

                                              

Betreft [klager]

Datum 8 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 maart 2021 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 10 mei 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. W.C. Alberts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 17 november 2021 heeft mr. A.M.J. Comans zich als raadsman in deze zaak gesteld.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Dat klager wordt geframed, kan niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Evengoed is het immers opmerkelijk dat een medegedetineerde zich binnen een uur na binnenkomst meldt en zegt uit klagers cel te hebben gehoord dat ze hem zouden gaan pakken, waarop deze medegedetineerde zich vrijwillig liet insluiten en beperkt wilde deelnemen aan het dagprogramma. Dat de celgenoot van deze medegedetineerde vervolgens de angst van de medegedetineerde bevestigt, wil nog niet zeggen dat hetgeen de medegedetineerde heeft verteld ook juist is. Dat geldt temeer nu de medegedetineerde er zich kennelijk bewust van was dat hij en klager dezelfde ex-vriendin hebben. Wat de achtergrond en het verloop van deze relatie en de onderliggende verhoudingen zijn geweest, wordt echter niet duidelijk.

Om de betrouwbaarheid van de stellingen te kunnen toetsen, is cruciaal dat inzichtelijk wordt wie wat heeft gezien en gehoord. Nu lijkt slechts één bron ten grondslag te liggen aan de dreigende houding die van klager uit zou gaan. Dat de stellingname van deze medegedetineerde steun vindt in waarnemingen van anderen, dan wel dat medegedetineerden los van elkaar zouden hebben verklaard, volgt immers in het geheel niet uit het selectieadvies. Verweerder stelt ten onrechte dat de verklaringen worden ondersteund door hetgeen het personeel heeft waargenomen. Uit het selectieadvies wordt immers geenszins duidelijk wie wat heeft waargenomen. Daartoe is dan ook nader onderzoek vereist.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar (en parafraseert) het selectieadvies van de inrichting van 17 maart 2021.

Klager heeft in de maand dat hij in de PI Almelo heeft verbleven met zijn gedrag en persoonlijkheid een negatieve stempel gedrukt op de sfeer en veiligheid op de afdeling. Op basis van zijn gedrag en persoonlijkheid kan klager niet in een regime van beperkte gemeenschap functioneren. De stelling van klagers raadsvrouw dat slechts één bron ten grondslag zou liggen aan klagers dreigende houding, wordt niet gevolgd. Uit het selectieadvies volgt dat meerdere medegedetineerden en personeelsleden over het wangedrag van klager hebben verklaard. Verweerder heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het selectieadvies. Het is dan ook niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan naar de belastende verklaringen jegens klager. Voor het overige wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden beslissing.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Almelo. Op 30 maart 2021 is hij in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, omdat hij wegens zijn gedrag en persoonlijkheid niet (langer) in een regime van beperkte gemeenschap kan functioneren.

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

Uit de stukken volgt dat klager na binnenkomst in de PI Almelo ongewenste opmerkingen heeft gemaakt jegens het (vrouwelijk) personeel en zich dreigend heeft opgesteld jegens medegedetineerden. Een medegedetineerde heeft bij de mentor en het afdelingshoofd te kennen gegeven dat hij een gesprek uit klagers cel heeft opgevangen, inhoudende dat ze “hem zouden pakken”. Vanwege de heersende angst en vrees bij deze medegedetineerde, heeft hij zich vrijwillig laten insluiten en heeft hij beperkt deelgenomen aan het dagprogramma. De zorgen over de veiligheid van deze medegedetineerde worden gedeeld door zijn celgenoot. De celgenoot heeft tevens aangegeven dat de medegedetineerde in kwestie onder druk is gezet door klager om een groot geldbedrag over te maken en dat de medegedetineerde wekelijks shag voor klager moet bestellen. Daarnaast heeft de celgenoot te kennen gegeven dat klager de afdeling onder druk zet en bedreigingen uit. Medegedetineerden zouden het afdelingspersoneel hebben verzocht om de veiligheid te waarborgen. Andere medegedetineerden op de afdeling hebben voorts gemeld dat klager meermaals heeft verteld dat hij een gedetineerde op de afdeling om het leven gaat brengen. Het afdelingspersoneel en het afdelingshoofd hebben, op basis van wat zij hebben waargenomen, tevens belastende verklaringen afgelegd jegens klager.

Al het voorgaande heeft binnen een tijdsbestek van circa één maand plaatsgevonden. Klager heeft naar aanleiding daarvan twee ordemaatregelen opgelegd gekregen. Verweerder heeft naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen concluderen dat klager als gevolg van zijn gedrag niet in staat is om (langer) in een regime van beperkte gemeenschap te functioneren en dat de plaatsing van klager in de BPG-afdeling noodzakelijk is. De beroepscommissie ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder bij diens beslissing niet heeft kunnen dan wel mogen uitgaan van de inhoud van het selectieadvies. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 8 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven