Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19702/GA, 26 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19702/GA           

Betreft [klager]

Datum 26 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) per 10 september 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 25 januari 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1572). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught, gehoord op de digitale zitting van 6 augustus 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter is niet ingegaan op het ontbreken van een belangenafweging en op de proportionaliteit. Verwezen wordt naar de standpunten in beklag.

De toezichtmaatregelen waren niet noodzakelijk voor de orde en veiligheid in de PI. Met het oog daarop verbleef klager al op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG). Op 28 augustus 2020 is klager ‘volledig individueel’ geplaatst. Voortgezet crimineel handelen (in de vorm van vermeende mishandelingen) was feitelijk niet aan de orde. Het argument met betrekking tot de samenstelling van de BPG-populatie (in verband met samenplaatsing en onderling contact) snijdt dus geen hout. Het feit dat klager op de BPG-afdeling nog beperkt contact kon hebben met medegedetineerden, is onvoldoende basis voor extra maatregelen. Eventueel contact, dat “per ongeluk” plaatsvindt, wordt geregistreerd door camera’s. Bovendien wordt klager bij het verlaten van zijn cel begeleid door personeel.

Klager betwist de juistheid van het selectieadvies. Hij heeft zich tegen de inhoud daarvan (in het bijzonder de interpretatie van de afgeluisterde telefoongesprekken) niet kunnen verweren. Dit is de eerste gelegenheid waarbij hij dat kan doen. De beklagrechter is hier ten onrechte aan voorbijgegaan.

De maatregelen passen niet bij klagers GVM-status ‘verhoogd’, maar horen bij de status ‘hoog’. Het is onnavolgbaar waarom deze extra maatregelen nodig zouden zijn. Er is pas hangende de beklagprocedure een nadere toelichting gekomen, maar daaruit kan nog niet worden afgeleid dat er vooraf een belangenafweging is gemaakt. Het is onvoldoende om enkel te stellen dat dat is gebeurd.

De directeur stelt dat vanuit de BPG-afdeling niet kan worden uitgesloten dat klager contacten onderhoudt. Maar dat kunnen GVM-maatregelen ook niet. Het gaat om het monitoren van die contacten en dat kan al op grond van klagers verblijf op de BPG-afdeling. Klager is de eerste twee maanden van zijn verblijf op de BPG-afdeling geïsoleerd. Hij mocht niet bellen of bezoek ontvangen. Dat heeft veel indruk op hem gemaakt.

Er loopt nog beklag tegen de verlenging van de GVM-maatregelen. Klager verblijft inmiddels in de PI Leeuwarden, waar hem nog verdergaande maatregelen zijn opgelegd. Daar heeft hij ook weer beklag tegen ingesteld. Er wordt steeds teruggegrepen op het incident van augustus 2020. Dat is heel frustrerend.

Standpunt van de directeur

Klager is niet op de BPG-afdeling geplaatst vanwege zijn GVM-status, maar in verband met incidenten. De beperkende maatregelen op de BPG-afdeling zijn niet van dien aard dat bijvoorbeeld gesprekken met anderen binnen of buiten de inrichting worden opgenomen. Dat is anders bij de Terroristenafdeling of de Extra Beveiligde Inrichting. Daarom zijn er extra (GVM-)maatregelen genomen. Er zijn inderdaad ook maatregelen genomen die behoren bij de status ‘hoog’ in plaats van ‘verhoogd’. Dat kan, als er een goede afweging wordt gemaakt (RSJ 14 oktober 2014, 14/2446/GA).

 

3. De beoordeling

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur.

De beroepscommissie begrijpt dat klager zich, bij monde van zijn raadsvrouw, met name richt tegen het ontbreken van een eigen belangenafweging van de directeur, de combinatie van klagers plaatsing op de BPG-afdeling enerzijds en de opgelegde GVM-maatregelen anderzijds en op de maatregelen die horen bij de status ‘hoog’, terwijl klager op de GVM-lijst stond met de status ‘verhoogd’. De beroepscommissie zal deze drie punten achtereenvolgens bespreken.

Belangenafweging

Het verdient de voorkeur dat de voor de beslissing relevante informatie en vooral de belangenafweging van de directeur in de beslissing zo duidelijk en volledig mogelijk naar voren komen (dus op schrift worden gesteld). Dat maakt de beslissing voor de gedetineerde zo begrijpelijk mogelijk en op die manier kunnen de beklagcommissie en de beroepscommissie de beslissing toetsen. Nadere informatie of afwegingen kunnen evenwel ook nog naar voren worden gebracht in de beklag- of beroepsprocedure.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de beslissing van de directeur tot oplegging van de GVM-maatregelen voldoende duidelijk wordt waarom de betreffende maatregelen aan klager worden opgelegd. In de beslissing staat dat klager mogelijk ontvluchtingsplannen had, dat er signalen waren dat hij zich bezighield met voortgezet crimineel handelen en dat hij lid zou zijn van een crimineel samenwerkingsverband (CSV), waarvan de vermoedelijke leden eerder in verband zijn gebracht met het bieden van hulp bij ontvluchtingspogingen. De directeur heeft vervolgens collegiaal overleg gehad en een eigen belangenafweging gemaakt, zo staat te lezen.

Hoewel een en ander summier is weergegeven, kan dit – in combinatie met wat tijdens de beklag- en beroepsprocedure is aangevoerd – niet leiden tot het oordeel dat de beslissing op dit punt onredelijk of onbillijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.

Verhouding BPG-plaatsing en GVM-maatregelen

Een plaatsing op de BPG-afdeling heeft een ander doel dan het opleggen van GVM-maatregelen. Dat heeft de directeur in klagers geval ook toegelicht. Een BPG-plaatsing brengt ook nog niet met zich mee dat (bijvoorbeeld) alle gesprekken worden opgenomen en afgeluisterd of dat post op de inhoud wordt gecontroleerd. Voor zover er overlap is, is dat niet in het nadeel van de gedetineerde. Het valt daarom ook niet in te zien waarom op een BPG-afdeling geen GVM-maatregelen zouden kunnen worden opgelegd of waarom dat een nadere motivering zou vergen.

De directeur heeft daarbij in beklag toegelicht dat het binnen de BPG-afdeling een uitdaging vormt om gedetineerden van (vermeende) rivaliserende kampen uit elkaar te plaatsen. Omdat zij elkaar soms toch tegenkomen en klager eerder in verband is gebracht met incidenten met medegedetineerden, wilde de directeur klagers contacten monitoren. Dit komt de beroepscommissie niet onredelijk voor.

Maatregelen behorend bij status ‘hoog’ in plaats van ‘verhoogd’

Vaststaat dat aan klager – gedeeltelijk – maatregelen zijn opgelegd die in beginsel horen bij de GVM-status ‘hoog’, terwijl hij de GVM-status ‘verhoogd’ had. Dat betekent (onder meer) dat al klagers (fysieke en telefonische) gesprekken werden afgeluisterd en zo nodig aan het GRIP werden toegestuurd. Dat zijn ingrijpende maatregelen die, juist nu deze op grond van klagers GVM-status niet waren geïndiceerd, een grondige motivering behoeven (vergelijk in die zin recent RSJ 1 juli 2021, R-20/7347/GA).

In beklag is de directeur uitgebreid ingegaan op de diverse maatregelen. De beroepscommissie acht het daarbij van belang dat dit de eerste oplegging betrof in de (BPG-afdeling van de) PI Vught, vlak na klagers plaatsing daar. De geschetste omstandigheden waaronder klager op de BPG-afdeling van de PI Vught werd geplaatst (waarover de beroepscommissie overigens nog zal oordelen in 21/19692/GB) – te weten: concreet vluchtgevaar, ernstige incidenten met medegedetineerden en banden met een bekend CSV – maken het begrijpelijk dat de directeur (aanvankelijk) meer zicht wilde hebben op klagers contacten dan op grond van zijn GVM-status alleen was voorgeschreven.

In het licht van het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 26 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven