Onderwerp: Bezoek-historie

20/16749/GA en R-20/8330/GA, 26 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16749/GA (beroep directeur) en R-20/8330/GA (beroep klager)

 

Betreft [Klager]

Datum 26 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)  en van  [Klager] (verder: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet opvolgen van instructies van het personeel en het uiten van verbale agressie, ingaande op 16 augustus 2020.

De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 13 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (DT-2020-281). Daarnaast heeft de beklagrechter bij het DC Rotterdam op 16 december 2020 het beklag (echter) gegrond verklaard (DT-2020-318).

De uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter zijn bijgevoegd.

De directeur heeft tegen de uitspraak met beklagnummer DT-2020-318 beroep ingesteld.

Klagers raadsvrouw, mr. G.L.P. Biesmans, heeft tegen de uitspraak met beklagnummer

DT-2020-281 beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het DC Rotterdam en klager gehoord op de digitale zitting van 30 september 2021 in de zaak met kenmerk 20/16749/GA. Klager deelde ter zitting mede dat hij had verwacht te worden bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.L.P. Biesmans. Omdat klager persisteerde in zijn wens te worden bijgestaan door zijn advocaat heeft de voorzitter besloten een verslag van horen op te maken van hetgeen ter zitting is besproken. Dit verslag is op 25 oktober 2021 opgemaakt en naar partijen verstuurd, met een reactietermijn van tien dagen. Op 5 november 2021 heeft de raadsvrouw gereageerd op het verslag van horen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Allereerst heeft klager zijn klacht onvoldoende duidelijk omschreven. Ook de maandcommissaris heeft in zijn rapport geschreven dat het onduidelijk is waar klager over klaagt. Verder heeft klager niet tijdig zijn beklag ingediend. Het verzoek aan de beroepscommissie is dan ook om hierover een oordeel te geven.

Inhoudelijk voert de directeur aan dat klager begon te schreeuwen en tegen de deur trapte. Klager zei vervolgens ‘opkankeren’ tegen een medewerker. Dit is duidelijk beschreven in het schriftelijk verslag. Er dient van het schriftelijk verslag te worden uitgegaan. Voor het niet opvolgen van instructies van het personeel, het uitschelden van het personeel en het verstoren van de orde, rust en veiligheid, heeft klager een disciplinaire straf opgelegd gekregen van zeven dagen opsluiting in eigen cel zonder televisie. Voor elk van deze overtredingen afzonderlijk kan, volgens de landelijke sanctiekaart, een disciplinaire straf opgelegd worden van drie dagen eigen cel. Aan klager is voor alle overtredingen samen een disciplinaire straf van zeven dagen eigen cel opgelegd. De aan klager opgelegde straf is daarom redelijk en billijk.

 

Standpunt van klager

Klager heeft op dezelfde dag als de dag waarop de disciplinaire straf is opgelegd, zijn klacht ingediend. Daarmee heeft hij tijdig beklag ingesteld.

Het is niet gebeurd zoals het is opgeschreven. In het eerste schriftelijk verslag wordt beschreven dat er twee bewaarders naar klager zijn gekomen, terwijl in het andere verslag is opgeschreven dat er één bewaarder naar klagers deur is gekomen. Klager zat met een medegedetineerde in een cel. De bewaarders hebben nooit kunnen zien wie getrapt heeft tegen de deur. De medegedetineerde heeft ook gezegd dat klager niet tegen de deur heeft getrapt. Klager heeft ‘oprotten’ gezegd en niet ‘opkankeren’. De ziekte is al meermalen in klagers familie voorgekomen en hij zou dit woord dus nooit gebruiken.

Bij het nemen van een beslissing op een disciplinaire straf, dient de directeur de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, waaronder ook de beginselen van zorgvuldigheid en hoor en wederhoor. Ondanks dat er zowel door klager als de raadsvrouw is aangegeven dat de celgenoot kan bevestigen dat klager niet tegen de deur heeft getrapt en niet heeft gezegd ‘opkankeren’, is deze celgenoot nimmer gehoord als getuige. Ook is er geen poging ondernomen de vrouwelijke medewerker te bevragen die tegen klager heeft gezegd dat zij niet gehoord heeft dat klager ‘opkankeren’ heeft gezegd. Daarmee zijn beginselen van zorgvuldigheid en hoor en wederhoor geschonden. De directeur heeft klager daardoor het recht ontnomen om zich te kunnen verdedigen tegen hetgeen hem werd verweten.

Klager heeft zelf de klacht geschreven. Hij is geen professional en het is voor hem lastig om de juiste woorden te kiezen. Daarom heeft klager een advocaat. Bij de beklagrechter was klagers advocaat niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft wel eerder een brief gestuurd.

 

3. De beoordeling

Twee afzonderlijke uitspraken in beklag over de disciplinaire straf van 16 augustus 2020

De beroepscommissie constateert op grond van de beschikbare informatie dat er twee stukken bij de commissie van toezicht (cvt) zijn binnengekomen die zien op de bestreden disciplinaire straf van 16 augustus 2020, namelijk een klaagschrift van klager en een brief van de raadsvrouw. Beide stukken zijn door de cvt aangemerkt als klaagschrift. Het eerste klaagschrift is volgens klager op 17 augustus 2020 ingediend (DT-2020-318) en het tweede ‘klaagschrift’ is op 18 augustus 2020 door zijn raadsvrouw ingediend (DC-2020-281). De raadsvrouw verwijst in haar haar brief naar het door klager ingediende klaagschrift. De beklagcommissie heeft op 13 oktober 2020 het beklag van klager ongegrond verklaard (DC-2020-281). Tegen deze uitspraak is namens klager beroep ingesteld (R-20/8330/GA).

Op 16 december 2020 heeft de beklagrechter uitspraak gedaan en de klacht die op basis van de brief van de raadsvrouw als klacht was ingeschreven gegrond verklaard (DT-2020-318). De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (20/16749/GA).

 

De beroepscommissie stelt aldus vast dat er in beklag twee separate uitspraken zijn gedaan over hetzelfde onderwerp, en dat het beklag tegen de beslissing van de directeur zowel gegrond als ongegrond is verklaard. De beroepscommissie zal bovenstaande uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter - voor zover deze zien op de opgelegde disciplinaire straf op 16 augustus 2020 - vernietigen. De beroepscommissie zal het beklag over de disciplinaire straf op basis van de stukken in beide dossiers ten gronde behandelen.

 

Ontvankelijkheid

Door de directeur wordt aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn beklag. Volgens de directeur is klager onduidelijk in zijn klacht, waardoor niet helder is waar de klacht precies op ziet. Ook is het volgens de directeur niet vast te stellen of klager tijdig zijn klaagschrift heeft ingediend, nu er geen datum van ondertekening is genoemd in het klaagschrift.

De beroepscommissie overweegt als volgt. In het klaagschrift van klager is opgenomen dat klager zich beklaagt over een beslissing van 16 augustus 2020. In zijn klacht omschrijft en ontkent hij bepaalde gedragingen. Deze, door klager genoemde gedragingen zijn ten grondslag gelegd aan de aan klager opgelegde disciplinaire straf van 16 augustus 2020. Verder voert de raadsvrouw in beroep aan dat de klacht ziet op de aan klager opgelegde disciplinaire straf. Dit tezamen maakt dat de beroepscommissie de klacht zo begrijpt, dat deze is gericht tegen de disciplinaire straf van 16 augustus 2020.

Verder overweegt de beroepscommissie dat, hoewel niet uit het klaagschrift volgt wanneer klager het klaagschrift heeft ondertekend, klager ter zitting heeft gezegd dat hij op dezelfde dag als de dag waarop de disciplinaire straf is opgelegd een klacht heeft ingediend. Bovendien is de stelbrief van klagers raadsvrouw - waarin staat vermeld dat klager zelf beklag heeft ingesteld en waarin staat weergegeven dat de directeur aan klager op 16 augustus een disciplinaire straf heeft opgelegd wegens trappen tegen de celdeur en het beledigen van een bewaarder - van 18 augustus 2020. De beroepscommissie komt gelet hierop tot de conclusie dat tijdig beklag is ingesteld en dat de klacht voldoende nauwkeurig is omschreven. 

Gelet op het voorgaande kan klager in zijn beklag worden ontvangen en zal de beroepscommissie het beklag inhoudelijk behandelen.

 

Inhoudelijk

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd, omdat hij aanwijzingen van het personeel niet heeft opgevolgd en omdat hij personeel heeft uitgescholden. Uit het schriftelijk verslag volgt dat klager aan het bonken was op een deur. Toen een medewerker vroeg wat er aan de hand was, zei klager dat hij direct zijn medicatie moest hebben. De medewerker zei hierop dat dit niet meteen mogelijk was, omdat sprake was van een alarmsituatie. Klager begon weer te bonken op de deur. Toen een medewerker hem op zijn gedrag aansprak, zei klager dat de medewerker moest ‘opkankeren’ en dat klager niet met hem wilde praten. De medewerker verzocht klager te stoppen met het bonken op de deur. Kort daarna begon klager weer met bonken tegen de deur, op een dusdanige wijze dat het celluikje begon te klapperen. De medewerker liep weer naar klager toe, waarop klager begon te schelden en te schoppen tegen de deur.

Klager heeft door zijn gedrag de orde, rust en veiligheid verstoord. Dat een andere (vrouwelijke) medewerker niet zou hebben meegekregen dat klager ‘opkankeren’ zei, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, doet hieraan niet af. De beroepscommissie heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het dossier, in het bijzonder het schriftelijk verslag, is opgenomen. In het schriftelijk verslag is duidelijk opgenomen dat een medewerker heeft gehoord dat klager de eerdergenoemde woorden heeft geuit. Verder staat in het schriftelijk verslag dat is gezien door de medewerker dat klager aan het trappen was tegen de deur. Klager heeft daarbij gezegd dat hij wel woorden heeft geuit. In het licht van het voorgaande lag het horen van de celgenoot als getuige niet direct in de rede.

Nu het schriftelijk verslag duidelijk is omschreven en de directeur niet genoodzaakt was om getuigen te doen horen, kan de beslissing van de directeur tot het opleggen van een disciplinaire straf bij afweging van alle in aanmerking komende belangen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraken met de beklagnummers DT-2020-281 en DT-2020-318.

 

De beroepscommissie verklaart het beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 26 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. S. Bijl en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door

mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven