Nummer 21/24278/GV
Betreft [klager]
Datum 24 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 november 2021 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. J. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van zeven dagen in verband met het overlijden van zijn neefje. Dit verlies valt klager enorm zwaar. Klager heeft zich op 8 september 2021 gemeld als zelfmelder voor het ondergaan van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. Kort na aanvang van zijn detentie is zijn nicht overleden aan de gevolgen van kanker. Klager heeft de uitvaart van zijn nicht niet kunnen bijwonen. Ook heeft hij geen afscheid van haar kunnen nemen. Klager is een woonwagenbewoner en in zijn cultuur staat familie centraal. Het verlies van klagers nicht heeft tot de nodige psychische problemen geleid. Klager heeft hierdoor geruime tijd niet kunnen deelnemen aan de arbeid.
Het verlies van zijn minderjarige neefje valt hem opnieuw zeer zwaar. Klager kan het niet verdragen dat hij geen afscheid van hem kan nemen en niet met zijn gezin kan rouwen om dit grote verlies. Er is sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in de artikelen 34, 36 en 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klagers vrouw heeft reeds te kampen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en heeft in deze zware periode extra ondersteuning nodig die alleen klager haar kan bieden. De afwijzing van klagers verzoek steunt hoofdzakelijk op het ontbreken van familierelaties op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend. Hierbij wordt volledig voorbijgegaan aan de psychische problemen van klager en zijn vrouw. Onvoldoende is komen vast te staan dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt.
Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, omdat het neefje van klagers vrouw niet behoort tot de in de Regeling genoemde familierelaties ter zake waarvan strafonderbreking kan worden verleend. In beroep voert klager aan dat hij mede strafonderbreking wenst om zijn in psychische nood verkerende vrouw bij te staan en niet enkel om de uitvaart bij te wonen. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering heeft negatief geadviseerd omtrent het verlenen van strafonderbreking. Zonder aanvullende informatie over de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking voor bijstand aan de in psychische nood verkerende echtgenote van klager, zijn er geen gronden die aanleiding geven af te wijken van de bestreden beslissing.
3. De beoordeling
Klager is sinds 8 september 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van een jaar en een maand, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 februari 2022.
In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36, in samenhang bezien met artikel 23, van de Regeling kan strafonderbreking, voor zover van belang, worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde. Het verlenen van strafonderbreking is ook mogelijk voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde (artikel 36, in samenhang bezien met artikel 24, van de Regeling).
Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde de uitvaart van het neefje van zijn vrouw bij te kunnen wonen en om de familie te steunen in deze moeilijke tijd.
De beroepscommissie overweegt dat het neefje van klagers partner niet behoort tot de in de Regeling genoemde familierelaties ter zake waarvan strafonderbreking kan worden verleend. Hoewel de beroepscommissie klagers wens begrijpt, kon zijn verzoek om strafonderbreking om de uitvaart bij te kunnen wonen hierom in redelijkheid worden afgewezen.
Voor zover klager stelt dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking tevens gelegen is in de psychische problemen van zijn partner, overweegt de beroepscommissie als volgt. De medisch adviseur merkt in het advies van 19 november 2021 op dat, op een dergelijk korte termijn, geen advies kan worden gegeven over een strafonderbreking op medische gronden, temeer daar een schriftelijke toestemmingsverklaring ontbreekt. Wel merkt de medisch adviseur op dat klagers partner op 15 november 2021 contact heeft gehad met de huisarts over het ongeval van haar neefje. Daarbij is aangegeven dat zij het heel moeilijk heeft en ondersteuning van haar partner mist. De huisarts heeft haar kortdurend kalmerende middelen voorgeschreven. Van een PTSS naar aanleiding van dit ongeval kan volgens de medisch adviseur geen sprake zijn, nu dit te kort geleden is. Mogelijk is er sprake van een PTSS door eerdere gebeurtenissen, maar daarover bestaat geen informatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is komen vast te staan. Dat het overlijden van het neefje van klagers partner erg zwaar is voor haar en zij hier psychische klachten van heeft, is invoelbaar en het is begrijpelijk dat klager haar (en zijn gezin) wil ondersteunen, maar niet, althans onvoldoende, is gebleken van een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner. Daarnaast is niet onderbouwd dat klager de enige is die zijn partner de ondersteuning kan bieden die zij nodig heeft.
Voorts wordt in het beroepschrift aangevoerd dat sprake is van dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan (artikel 37 van de Regeling). Van de in dat artikel genoemde verklaring van de inrichtingsarts is geen sprake.
Gelet op al het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 24 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter