Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21473/GA, 24 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21473/GA

    

          

Betreft [Klager]

Datum 24 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de weigering van de directeur om de visitatieprocedure (op een onderdeel) aan te passen.

De beklagrechter bij de PI Vught heeft op 18 mei 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €20,- (VU 2021/000150). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Ook heeft de landsadvocaat namens de directeur verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak. De voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft dit verzoek op 25 mei 2021 toegewezen en de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagrechter met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist (RSJ 25 mei 2021, 21/21472/SGA).

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught, bijgestaan door de landsadvocaat, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus gehoord op de digitale zitting van 9 september 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De directeur meent primair dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu hij klaagt over een algemene, voor alle binnen de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verblijvende gedetineerden geldende regel – de visitatie-instructies – waartegen geen beklag openstaat. Dat klager heeft verzocht om deze regel voor hem aan te passen, maakt dit niet anders. Van specifieke, (alleen) op klager betrekking hebbende omstandigheden is zowel bij het verzoek als bij de afwijzing daarvan geen sprake, zodat ook geen sprake is van een op klager betrekking hebbende beslissing. Zou dat anders zijn, dan zou elke algemene regel in beklag (en in beroep) ter discussie kunnen worden gesteld door (op algemene gronden) te verzoeken deze regel aan te passen.

Bij een klacht over een algemene regel bestaat voor de beklag- en beroepscommissie slechts ruimte om te beoordelen of deze algemene regel in strijd is met hogere wet- en /of regelgeving. De beklagrechter heeft zich ten onrechte niet tot die toets beperkt. De visitatieprocedure in de EBI is volgens vaste rechtspraak van de RSJ niet in strijd met de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) of andere (hogere) wet- en/of regelgeving (RSJ 31 december 2015, 15/2442/GA en 15/2577/GA). Daarmee staat vast dat de wijze waarop het visiteren in het algemeen, aan de hand van de visitatie-instructies, wordt uitgevoerd evenmin met hogere wet- en/of regelgeving in strijd is. Niet valt in te zien dat de Pbw en/of artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou worden geschonden als een gedetineerde na het schouwen van het lichaam nog een enkele minuut ontkleed moet blijven om vast te stellen dat in de cel en in de mond van de gedetineerde geen contrabande aanwezig is. 

Indien de beroepscommissie van oordeel is dat tegen de weigering van de directeur om de visitatie-instructies voor klager aan te passen wél beklag openstaat, geldt dat die weigering niet onredelijk of onbillijk is. De beklagrechter heeft dat miskend en ten onrechte overwogen dat de door klager verzochte aanpassing van de visitatieprocedure niet tot (aanvullende) veiligheidsrisico’s zal leiden. Voor klager bestaan wel degelijk mogelijkheden om ongezien contrabande in zijn onderbroek te stoppen. Hij wordt bij binnenkomst in de EBI gevisiteerd op de visitatieafdeling, waar hij ongecontroleerd de visitatiecel in gaat. De verschillende fasen van de visitatieprocedure worden (in de praktijk) als volgt ingevuld:

1.  De gedetineerde wordt door twee personeelsleden geboeid in een visitatiecel op de visitatieafdeling geplaatst;
2.  de personeelsleden verlaten de cel en sluiten de deur. De gedetineerde is op dat moment alleen in de visitatiecel met ongecontroleerde kleding;
3.  via het boeiluik worden de boeien van de gedetineerde losgemaakt;
4.  de gedetineerde kleedt zich geheel uit en geeft zijn kleding af door het boeiluik. De kleding wordt vervolgens door een personeelslid gecontroleerd (fase 1 en 2);
5.  het andere personeelslid schouwt van achter een dichte deur, via het boei- en/of celluik, de gedetineerde (fase 3);
6.  de gedetineerde wordt door het boeiluik geboeid (fase 4);
7.  de deur van de cel wordt geopend en de personeelsleden komen de cel binnen. De mond en zo nodig andere delen van het lichaam van de gedetineerde die door het boeiluik onvoldoende zijn gezien, worden gecontroleerd (fase 5);
8.  de cel wordt geïnspecteerd op eventuele door de gedetineerde geplaatste of weggeworpen contrabande (fase 5);
9.  de personeelsleden verlaten de cel. De gedetineerde wordt via het boeiluik van zijn handboeien ontdaan (fase 6);
10.     de gedetineerde ontvangt via het boeiluik de gecontroleerde kleding en mag zich aankleden (fase 7). 

De beklagrechter heeft een onvolledig en op punten een onjuist beeld gehad van de feitelijke gang van zaken bij de visitatieprocedure. Zo is de visitatiecel niet voorzien van camera’s en staat de camera in de wisselcel tijdens de visitatie niet aan, zodat de gedetineerde tijdens de visitatieprocedure niet onder cameratoezicht staat. Ook neemt de beklagrechter ten onrechte aan dat voor klager na fase 3 (het schouwen van het lichaam) in redelijkheid geen mogelijkheid bestaat om ongezien contrabande te verstoppen. Klager wordt alleen en gekleed (met ongecontroleerde kleding) in de visitatiecel geplaatst, waarna de deur wordt gesloten. Pas na het ontkleden en het schouwen van het lichaam via het boeiluik komen er weer personeelsleden in de cel. In de periode dat klager alleen in de visitatiecel is, heeft hij de mogelijkheid om contrabande te plaatsen en/of te verstoppen of (buiten het zicht van het personeelslid) op het in de visitatiecel aanwezige bankje te leggen. Het personeelslid heeft via het boeiluik geen volledig zicht op de ongecontroleerde cel, zodat contrabande in deze fase buiten het zicht van het personeelslid kan worden gebracht en ergens in de niet geheel zichtbare cel kan worden neergelegd.

Volgens de beklagrechter kan klager na fase 3 (het schouwen van het lichaam) zijn onderbroek weer aantrekken. Op dat moment is echter nog niet vastgesteld dat hij geen contrabande in de cel heeft geplaatst of in zijn mond – of andere, onvoldoende gecontroleerde lichaamsdelen – heeft gehouden. Deze controle vindt pas in fase 5 plaats. Als het klager zou worden toegestaan om voordien zijn onderbroek aan te trekken, ontstaat voor hem de mogelijkheid om daarin contrabande te verstoppen. Concreet kan aan de volgende situaties worden gedacht:

-    klager kan contrabande neerleggen en/of oprapen op het moment dat hij voorover moet buigen of kniebuigingen moet maken ter controle van de balzak en de anus, die hij bij het aantrekken van zijn onderbroek daarin zou kunnen verstoppen;
-    klager zou bij het aantrekken van zijn onderbroek met een kleine beweging contrabande van het bankje kunnen halen en in zijn onderbroek kunnen verstoppen;
-    klager zou, vooroverbuigend om zijn onderbroek aan te trekken, contrabande van de vloer kunnen oprapen en in zijn onderbroek kunnen stoppen;
-    klager zou zijn onderbroek kunnen laten vallen om bij het oprapen daarvan contrabande mee te nemen en in zijn onderbroek te verstoppen.

Hoewel een personeelslid toezicht houdt op dit proces, is er geen volledig zicht op de (hoeken van de) cel en valt niet uit te sluiten dat hij (bewust) wordt afgeleid. Pas nadat de deur in fase 5 wordt geopend, is een volledige celinspectie mogelijk. Als het oordeel van de beklagrechter zou worden gevolgd, zou klager op dat moment al zijn reeds gecontroleerde onderbroek dragen, die niet opnieuw aan een controle wordt onderworpen. Dergelijke veiligheidsrisico’s moeten worden voorkomen. De door klager verzochte aanpassing van de visitatieprocedure levert slechts een zeer beperkte verkorting op van de duur waarin de gedetineerde geheel is ontkleed. De winst is dus beperkt, terwijl de daarmee gemoeide risico’s onverantwoord zijn. Met de huidige inrichting van de visitatieprocedure wordt de periode waarin de gedetineerde geheel ontkleed is reeds zo kort mogelijk gehouden. De visitatie-instructies zijn erop gericht om de veiligheid optimaal te waarborgen, waarbij ervoor wordt gewaakt dat de gedetineerde onnodig nadeel van de visitatie ondervindt. De gedetineerde zal bij naleving van de visitatie-instructies ongeveer vijf minuten ontkleed zijn.

De visitatieprocedure is niet afhankelijk gesteld van klagers gedrag in de EBI of de gronden waarop hij in de EBI is geplaatst. Ook het gegeven dat tot op heden niet is geconstateerd dat klager contrabande heeft geprobeerd in te voeren, maakt niet dat de visitatieprocedure niet of minder strikt hoeft te worden uitgevoerd.  

 

Standpunt van klager

Nu klager klaagt over een specifiek voor hem geldende door de directeur op 1 februari 2021 genomen beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot aanpassing van de visitatieprocedure, moet het primaire verweer van de directeur worden verworpen. Tegen een dergelijke (individuele) beslissing kan op grond van artikel 60 van de Pbw immers beklag worden ingesteld. De visitatie-instructies betreffen bovendien een werkinstructie die niet voor gedetineerden, maar voor personeel geldt.

Indien de beroepscommissie van oordeel is dat wel sprake is van een voor alle gedetineerden geldende algemene regel, geldt dat deze in strijd is met artikel 2, derde lid, van de Pbw (het beginsel van minimale beperkingen) en artikel 3 van het EVRM. Het onderzoek aan het lichaam en het ontkleed zijn dient weliswaar een doel, maar dat geldt niet voor het volledig ontkleed zijn na het feitelijke onderzoek aan het lichaam. Dit dient geen doel en is niet noodzakelijk. Klager beklaagt zich ook niet over het ontkleed zijn zelf, maar over de duur daarvan. Het uitgangspunt dient te zijn dat de periode waarin de gedetineerde naakt een visitatie ondergaat, zo kort mogelijk moet zijn. De uitspraak waarnaar de directeur verwijst – RSJ 31 december 2015, 15/2442/GA en 15/2577/GA – ziet op een klacht over het onderzoek aan het lichaam an sich, zodat de vergelijking niet opgaat. Uit de genoemde uitspraak (of uit andere uitspraken) kan niet worden afgeleid dat de visitatieprocedure in de EBI niet in strijd is met de Pbw of andere wet- en/of regelgeving.

In het kader van het subsidiair door de directeur ingenomen standpunt dat de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk zou zijn, wordt aangevoerd dat klager op het moment van plaatsing in de visitatiecel ongecontroleerd zou zijn. Hij kan evenwel op geen enkel moment persoonlijk fysiek contact met derden – anders dan wellicht met zijn advocaat tijdens de rechtszitting – hebben. Ook bij de rechtbank wordt klager gecontroleerd en in de gaten gehouden. Er is op geen enkel moment ongecontroleerd contact mogelijk en niet valt in te zien op welke wijze hij in het bezit van contrabande zou kunnen komen. Het bezoek vindt achter glas plaats en telefoongesprekken en poststukken worden gecontroleerd. Klager heeft geen contact met medegedetineerden. Gedurende zijn verblijf in de EBI is ook niets relevants geconstateerd. Bovendien kan klager aan zijn kleding worden onderzocht voordat hij de visitatiecel in gaat, zodat hij op dat moment niet ongecontroleerd is.

Klager betwist dat geen sprake zou zijn van cameratoezicht tijdens de visitatieprocedure. Bij het visiteren voorafgaand aan het verlaten van de inrichting en na een verhoor door de recherche is namelijk wel degelijk sprake van cameratoezicht. Enkel bij het visiteren na het terugkeren van een zitting bij de rechtbank is geen sprake van cameratoezicht.

Voor zover de directeur aanvoert dat klager bij de door hem verzochte aanpassing van de visitatieprocedure de mogelijkheid zou hebben om contrabande te verstoppen, geldt dat hij gedurende de gehele visitatieprocedure onder direct visueel toezicht van ten minste twee personeelsleden staat en dat hij op een specifieke plek – er wordt een handdoek geplaatst waar hij op moet gaan staan – moet plaatsnemen, zodat hij volledig in het zicht staat. De stelling dat vanuit het boeienluik geen volledig zicht op de cel is, is dan ook onjuist. Er is in redelijkheid geen mogelijkheid om ongezien contrabande te verstoppen. De mogelijkheden om contrabande te verstoppen die de directeur in het beroepschrift noemt, zijn niet reëel. Klager verzoekt de beroepscommissie in dit verband om de feitelijke situatie van de visitatiecel ter plaatse te bekijken. Hij verblijft reeds anderhalf jaar in de EBI en heeft in die periode geen enkel relevant negatief gedrag vertoond.

 

3. De beoordeling

Klager heeft de beroepscommissie verzocht om de feitelijke situatie in de visitatiecel ter plaatse te bekijken. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van hetgeen op schrift en ter zitting door partijen is aangevoerd voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

 

Ontvankelijkheid

De directeur stelt zich primair op het standpunt dat klager niet in zijn klacht had moeten worden ontvangen, nu deze ziet op een algemene, voor alle in de EBI verblijvende gedetineerden geldende regel waartegen geen beklag openstaat. De directeur miskent daarmee evenwel dat klager heeft verzocht om voor hem een uitzondering op deze algemene regel – de binnen de EBI geldende visitatie-instructies – te maken en dat de directeur dit verzoek heeft afgewezen. Met de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat dit een klager betreffende door of namens de directeur genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw betreft, zodat klager terecht door de beklagrechter in zijn klacht is ontvangen. Het primaire verweer van de directeur slaagt dan ook niet.

 

Inhoudelijk oordeel  

Klager heeft de directeur verzocht om de in de EBI geldende visitatieprocedure voor hem aan te passen in die zin dat hij na fase 3 (het schouwen van klager via het boei- en/of celluik) zijn onderbroek mag aantrekken. Fases 4 (het boeien van klager via het boeiluik) en 5 (het controleren van de visitatiecel en de lichaamsholten van klager die door het boeiluik onvoldoende konden worden gezien) zijn op dat moment nog niet uitgevoerd.

De beklagrechter heeft overwogen dat, gelet op de in de visitatieprocedure opgenomen veiligheidswaarborgen en nu klager continu onder cameratoezicht staat, niet valt in te zien dat het eerder kunnen aantrekken van een onderbroek een onverantwoord veiligheidsrisico met zich meebrengt. De directeur heeft in beroep evenwel toegelicht dat in de visitatiecellen geen camera’s aanwezig zijn en dat in de wisselcel weliswaar een camera aanwezig is, maar dat deze tijdens de visitatie niet aan staat. Het zou ook niet wenselijk zijn dat de visitatie onder cameratoezicht plaatsvindt, nu de gedetineerde zich tijdens de visitatie geheel dient te ontkleden, aldus de directeur. Dergelijk bijkomend toezicht op de visitatie door voor de gedetineerde onbekende derden is volgens de directeur dan ook niet aangewezen.

De beroepscommissie begrijpt de door de directeur geschetste gang van zaken tijdens de visitatieprocedure aldus dat klager ongecontroleerd in de visitatiecel wordt geplaatst, waar hij zich dient uit te kleden en zijn kleding dient af te geven. Bij de visitatie zijn twee personeelsleden aanwezig. Terwijl het ene personeelslid de kleding van klager onderzoekt, schouwt het andere personeelslid via het boei- en/of celluik het lichaam van klager. Daarna wordt klager via het boeiluik geboeid en treden de personeelsleden de visitatiecel binnen, waar zij de lichaamsholten van klager – die door het boei- en/of celluik onvoldoende konden worden gezien – controleren en de visitatiecel inspecteren. Hierna mag klager zijn onderbroek aantrekken.

De beroepscommissie acht, gelet op de door de directeur uitvoerig beschreven gang van zaken omtrent de visitatieprocedure zoals hiervoor is geschetst, voldoende aannemelijk geworden dat de door klager verzochte aanpassing van de visitatieprocedure – het aantrekken van zijn onderbroek voordat zijn lichaamsholten (anders dan door het boeiluik) zijn gecontroleerd en de visitatiecel is geïnspecteerd – een (mogelijk) veiligheidsrisico oplevert. De door klager verzochte aanpassing van de procedure houdt in dat de tijd waarin klager geheel zou zijn ontkleed, met toepassing van die aanpassing maar zeer minimaal zou worden verkort. De beroepscommissie is van oordeel dat dit niet opweegt tegen de (mogelijke) veiligheidsrisico’s. Bovendien is onvoldoende gebleken dat de thans geldende visitatie-instructies in strijd zijn met artikel 2, derde lid, van de Pbw, artikel 3 van het EVRM of enige andere wettelijke bepaling.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 24 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven