nummer: 07/1769/GA
betreft: [klager] datum: 27 november 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Torentijd te Middelburg,
gericht tegen een uitspraak van 27 juni 2007 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van R.M. Knoops, verder te noemen klager, betreffende het bij gelegenheid van bezoek (verplicht) plaatsen van een (zonder UV-licht
onzichtbare) stempel op de hand van klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 november 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b., gehoord.
Klager heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en een nadere (schriftelijke) reactie bijgevoegd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
De beklagcommissie heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
”(...) Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Naar het oordeel van de commissie betreft
het (opdracht geven tot/toestaan van) stempelen van gedetineerden voorafgaand aan het ontvangen van bezoek zo'n beslissing.
Naar het oordeel van de commissie betreft het stempelen van de hand een inbreuk op de onaantastbaarheid van het lichaam. Die onaantastbaarheid wordt beschermd door artikel 11 van de Grondwet. Een dergelijke inbreuk dient derhalve een basis te hebben in
de wet, te weten de Pbw.
Hoofdstuk VI van de Pbw bevat artikelen (27 tot en met 35) op grond waarvan het recht van de gedetineerde op onder andere onaantastbaarheid van zijn lichaam kan worden beperkt. Van deze artikelen ziet artikel 28 op (verplichte) vormen van medewerking
die van een gedetineerde worden verlangd ter legitimatie. In dit artikel is in liet eerste lid genoemd dat de directeur een gedetineerde kan verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen en dit te tonen indien daarom door een ambtenaar of
medewerker wordt gevraagd. In het tweede lid is bepaald dat een gedetineerde verplicht is zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn beeltenis, het nemen van een vingerafdruk of het afnemen van een handscan. Dit artikel voorziet niet in
de
verplichte medewerking van de gedetineerde in plaatsing van een stempel op zijn hand, de andere artikelen in dit hoofdstuk van de Pbw evenmin.
De commissie overweegt dat, gelet op het voorgaande, de Pbw geen basis kan vormen voor een inbreuk op de onaantastbaarheid van het lichaam die bestaat uit het stempelen van de hand. Nu voor de ‘stempelmaatregel’ ook overigens geen juridisch kader is
aangevoerd, is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond dient te worden verklaard.
Gelet op de gegrondverklaring zal de commissie het besluit van de directeur tot het aanbrengen van een stempel op de hand van klager ex artikel 68, tweede lid, vernietigen. Zij ziet geen grond een tegemoetkoming aan klager toe te kennen.
(...)”
Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 november 2007
secretaris voorzitter