Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2352/GA, 21 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 07/2352/GA

betreft: [klager] datum: 21 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 27 augustus 2007 van de beklagcommissie bij de locatie Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2007, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. C.W.J. Faber, en [...], unit-directeur bij de locatie Zwolle.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het (inhoudelijk) controleren van zich in een tas bevindende geprivilegieerde post.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij gelegenheid van een advocatenbezoek is geprivilegieerde post van klaagster verder gecontroleerd dan wettelijk is toegestaan. De uitspraak van de beklagcommissie bevat een aantal onjuistheden. Anders dan de beklagcommissie overweegt, zijn er wel
degelijk aanwijzingen voor een andere visie dan die van de directeur. Er is sprake van een getuigenverklaring. De post is gecontroleerd buiten aanwezigheid van klaagster en die controle is volgens klaagster verder gegaan dan enkele controle op
contrabande. Voor de vraag of er sprake was van stukken die al dan niet van belang zijn voor de behandeling van klaagsters strafzaak, gold dat klaagster dat niet zelfstandig kon beoordelen en dat het de bedoeling was dat de raadsman een en ander zou
nalopen. Hij heeft die stukken dan ook niet opgeëist maar enkel gevraagd of hij mocht kijken naar die stukken teneinde de relevantie te kunnen beoordelen. De betreffende post zat in de oorspronkelijke enveloppen. Klaagster had ook een dichtgeplakte
enveloppe bij zich die gericht was aan de advocaat. De enveloppen zijn bij de controle opengemaakt dan wel leeggehaald. Klaagster kon, toen de controle plaatsvond, niet zien wat er gebeurde. Zij moest achter de rug van het controlerende personeelslid
blijven staan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De brieven van klaagster zijn bij de controle – voorafgaand aan het advocatenbezoek – wel uit de enveloppe gehaald. Dat was nodig om na te gaan of er sprake was van eventuele contrabande in de enveloppen. Er is niet inhoudelijk gecontroleerd. Er zijn
door het personeelslid geen enveloppen opengemaakt. Het betrof alleen maar reeds opengemaakte enveloppen.

3. De beoordeling
Op zich kan ervan worden uitgegaan dat klaagster op 9 mei 2007 bezoek heeft gehad van haar advocaat en dat zij bij die gelegenheid een aantal poststukken en andere voorwerpen heeft willen meenemen naar de bezoekkamer. Die poststukken bevonden zich toen
in een door klaagster gedragen tas. Voorts staat vast dat – voorafgaand aan dat bezoek – de inhoud van die tas is gecontroleerd op (op zijn minst) de aanwezigheid van contrabande.
Voorts is onweersproken dat zich in die tas een aantal poststukken bevond die afkomstig waren van of gericht aan klaagsters raadsman.
Post afkomstig van of gericht aan de raadsman is post als bedoeld in de artikelen 36, tweede lid en artikel 37 van de Pbw (zogenaamde “geprivilegieerde post”). Ten aanzien van dergelijke poststukken geldt dat onderzoek daarvan op de aanwezigheid van
bijgesloten voorwerpen (contrabande) is toegestaan, maar enkel in het bijzijn van de gedetineerde. Die bepaling geldt niet enkel in de gevallen waarin de geprivilegieerde post de inrichting binnenkomt, maar ook bij alle volgende controles van die
geprivilegieerde post. De beroepscommissie acht in dit geval voldoende aannemelijk dat die controle op contrabande heeft plaatsgevonden en dat dit (feitelijk) is geschied buiten aanwezigheid van klaagster. Haar werd immers belet mee te kijken met de
controlebezigheden van het controlerende personeelslid. Gelet daarop dient het beklag, wegens strijd met het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de Pbw, alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu niet aannemelijk is geworden dat die controle verder is gegaan dan enkele controle op contrabande, acht de beroepscommissie in dit geval de enkele gegrondverklaring een voldoende tegemoetkoming voor klaagster en ziet zij geen termen voor het
toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit A.H. de Wild, voorzitter, mr. R. Weenink en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 januari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven