Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1832/TA, 21 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1832/TA

betreft: [klager] datum: 21 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 juni 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de Dr S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 november 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Nieuw Vosseveld te Vught, is klager gehoord. De raadsman van klager, mr. N.A. Heidanus, en het hoofd van de inrichting hebben schriftelijk laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Per brief van 23 november 2007 is het hoofd van de inrichting verzocht schriftelijk verzocht te reageren op enkele door klager op de zitting naar voren gebrachte stellingen. Per brief van 3 december 2007
heeft het hoofd van de inrichting gereageerd. De raadsman van klager heeft op 12 en 21 december 2007 nader schriftelijk gereageerd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de opgelegde beperkingen na klagers interne overplaatsing;
b. de uitbreiding van de opgelegde beperkingen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van zijn beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk en verkort weergegeven - als volgt toegelicht. Klager meent dat de behandeling van het beklag door de beklagrechter te lang heeft geduurd. Verder is
klagers
raadsman ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld te reageren op het proces-verbaal van het rogatoir verhoor en het verweer van de inrichting.
Uit het feit dat de beperkingen het gevolg zijn van een interne overplaatsing volgt niet dat hiertegen geen beklag mogelijk is. Klager ontkent dat het in de inrichting vast beleid is een verpleegde na een interne overplaatsing in een
kennismakingsregime
te plaatsen met de daaruit voortvloeiende beperkingen. Op klager was evenmin het kennismakingsregime van toepassing toen hij destijds vanuit de inkomstenafdeling op de afdeling Marne 1 werd geplaatst. Klager vindt het onbegrijpelijk dat hem
beperkingen
zijn opgelegd vanwege de orde en veiligheid binnen de inrichting. De opgelegde beperkingen zijn niet gerechtvaardigd en hebben te lang geduurd. Klager is gedurende een maand vanaf 16 oktober 2006 tot en met 16 november 2006 in zware beperkingen
gehouden. Hierdoor is hij disproportioneel hard getroffen. De beslissingen zijn verder willekeurig genomen en niet gemotiveerd. De inrichting is in de uitvoering van de maatregel onduidelijk en niet consequent geweest, want klager heeft tezamen met de
sociotherapie nog contact gehad met zijn oude afdeling. Hij heeft arbeid verricht met de bewoners van zijn oude afdeling en zij konden bij klager op de nieuwe afdeling gewoon langskomen. Verder kende klager de behandelaars en bewoners van de nieuwe
afdeling al. Bovendien bestond er onduidelijkheid over de opgelegde beperkingen. Op de oude afdeling mocht klager zich vrij bewegen. Klager wist op 17 oktober 2006 al dat hij zou worden overgeplaatst. Hij heeft sindsdien het contact met het personeel
gecontinueerd. Klager heeft begrepen dat het personeel niet inhoudelijk met hem mochten praten. Dit bevreemdt klager, omdat de plaatsing in het kennismakingsregime was bedoeld om hem beter te leren kennen. Voor zover de maatregelen terecht zijn
genomen,
hadden deze eerder opgeheven kunnen worden. Uit het rapport van 5 november 2006 van de seksuologe en het polygrafisch onderzoeksrapport van 9 november 2006 komt naar voren dat klager geen misbruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie. Hij
beschikte niet over personeelsinformatie. Klager maakt een oprechte indruk en liegt niet. Klager vraagt zich af waarom de beperkingen daarna nog twee weken hebben voortgeduurd. Klager bevreemdt zich over het nadere standpunt van het hoofd van de
inrichting waarin de waarde van het polygrafisch onderzoek wordt gebagatelliseerd. In de media heeft de inrichting juist gewezen op de hoge betrouwbaarheid (80 – 90%) van een dergelijk onderzoek. Het feit dat in de inrichting voor de zoveelste keer een
seksuele relatie is kunnen ontstaan tussen een patiënt en een therapeute is zeer kwalijk en getuigt van inadequate zorg. De seksuele relatie is voor klager desastreus geweest. Klager heeft behandelschade opgelopen. Het zal voor klager moeilijk zijn in
de toekomst een behandelrelatie met zijn behandelaar op te bouwen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 13 oktober 2006 bekend gemaakt dat hij een relatie heeft gehad met een medewerkster van de inrichting. Het bleek al
snel dat klager beschikte over een mobiele telefoon, waarmee hij ongecontroleerd (vele) gesprekken heeft gevoerd. Verder kwam naar voren dat klager beschikte over de nodige vertrouwelijke informatie. De onrust en de vele vragen die dit opriep maakten
het nodig dat er onderzoek moest plaatsvinden. Dit vraagt tijd. Klager is intern overgeplaatst en op 16 november 2006 is klager overgeplaatst naar een andere inrichting: FPC De Rooyse Wissel. De tussenliggende periode van vier weken is niet onevenredig
lang om zaken te onderzoeken. Klager kan wel aangeven dat hij direct volledige openheid van zaken heeft gegeven, maar de waarde daarvan moest de inrichting eerst controleren. Daarbij komt het gegeven dat klager op 16 november 2006 zou worden
overgeplaatst, wat zijn gedrag ook nog kon beïnvloeden. Na een interne overplaatsing is het gebruikelijk dat een ‘nieuwkomer’ altijd eerst in een kennismakingsregime terechtkomt. Anders dan klager stelt, is de nieuwe patiënt een nieuwe opname en
onbekend. Klager mocht alleen begeleid door de inrichting om contacten tussen klager en medepatiënten van zijn oude afdeling te voorkomen. De onderzoeken waaruit naar voren komt dat klager niet over personeelsinformatie beschikte, houdt niet
automatisch
in dat wat klager tijdens deze onderzoeken heeft gezegd, de waarheid is. De polygraaf geeft een indicatie, maar is niet een op zichzelf staand gevalideerd bewijsmiddel. Daartoe is meer nodig. De zaken dienen in combinatie met elkaar te worden bezien en
beoordeeld. De bewering van klager dat de medewerkers niet inhoudelijk met hem mochten praten, is niet juist. In verband met de op handen zijnde overplaatsing, is het niet zinvol om in het kader van de behandeling inhoudelijk met klager in gesprek te
gaan. Dat zou immers door de nieuwe inrichting worden opgepakt.

3. De beoordeling
Door de raadsman van klager wordt gewezen op de overschrijding van de termijn zoals genoemd in artikel 65, eerste lid, Bvt waarbinnen de beklagrechter uitspraak dient te doen op het beklag. Verder meent de raadsman dat hij door de beklagrechter ten
onrechte niet in de gelegenheid is gesteld op het proces-verbaal van het rogatoir verhoor en het verweerschrift van het hoofd van de inrichting te reageren. Wat hier ook van zij, de wet verbindt geen consequenties aan de overschrijding van voornoemde
beslistermijn door de beklagrechter. Ook aan klagers stelling met betrekking tot het onderzoek door de beklagrechter moet voorbij worden gegaan, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

a.
Nadat klager bekend heeft gemaakt dat hij een seksuele relatie heeft gehad met een medewerkster van de inrichting, is hij intern overgeplaatst van de afdeling Marne 1 naar de afdeling Zuiderdiep 2 van de inrichting. Op de nieuwe afdeling is klager
geplaatst in een kennismakingsregime, waarbij hem een aantal beperkingen zijn opgelegd. Deze beperkingen hielden volgens de aan klager op 17 oktober 2006 uitgereikte schriftelijke mededeling in: geen bezoek op eigen kamer van medepatiënten, geen bezoek
aan medepatiënten op hun eigen kamer en begeleiding buiten de afdeling.
Voor zover voornoemde beperkingen inherent zijn aan de interne overplaatsing van klager, volgt uit het feit dat de Bvt niet voorziet in de mogelijkheid van beklag tegen een interne overplaatsing, niet per definitie dat ook geen beklag mogelijk is tegen
de aan klager opgelegde beperkingen. De beslissing tot het opleggen van beperkingen dient in dit geval te worden opgevat als een los van de interne overplaatsing staande zelfstandige beslissing. De beroepscommissie leidt dit af uit het feit dat in de
schriftelijke mededeling het hoofd van de inrichting ruimte wordt gelaten te beslissen welke beperkingen aan klager als onderdeel van het kennismakingsregime worden opgelegd. De beklagrechter heeft klager derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn
beklag verklaard. De beroepscommissie zal het beklag alsnog inhoudelijk beoordelen.
Gelet op de seksuele relatie van klager met een medewerkster van de inrichting – een sociotherapeute – de vondst van een mobiele telefoon en het vermoeden dat klager over informatie beschikte over medewerkers van de inrichting en medepatiënten, is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag zal daarom alsnog ongegrond worden verklaard.

b.
Het hoofd van de inrichting heeft de hiervoor onder a. genoemde beperkingen uitgebreid. Aan klager zijn extra beperkingen opgelegd terzake het ontvangen van bezoek, het telefoneren, de deelname aan recreatieve activiteiten buiten de afdeling en de
deelname aan groepsactiviteiten buiten de afdeling. De klacht van klager richt zich met name op het feit dat na de uitkomst van het onderzoek door de seksuologe en de uitkomst van het polygrafisch onderzoek op 5 respectievelijk 9 november 2006, de
opgelegde beperkingen zijn gecontinueerd.
De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat na de uitkomsten van voornoemde onderzoeken nog langer aanleiding bestond de uitgebreide beperkingen te handhaven, temeer nu klager kennelijk
in
contact kon komen met patiënten van zijn oude afdeling. Weliswaar kan het hoofd van de inrichting worden gevolgd in zijn verweer dat de uitkomsten van de onderzoeken geen volledige zekerheid bieden, de onderzoeken geven geen aanleiding voor de
veronderstelling dat klager over personeelsinformatie beschikt. De omstandigheid dat klager op korte termijn zou worden overgeplaatst naar een andere inrichting, vormt evenmin voldoende grond voor handhaving van de beperkingen na 9 november 2006.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting onredelijk en onbillijk is, voor zover deze beslissing na 9 november 2006 tot aan klagers overplaatsing op 16 november 2006
is
gehandhaafd. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op (7 dagen à € 7,50) € 52,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter wat betreft onderdeel a van het beklag, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, en verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond voor zover de opgelegde beperkingen na 9 november 2006 zijn
gehandhaafd.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 52,50.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en prof. dr. F.A.M. Kortmann, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 januari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven