Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3359/GV, 14 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3359/GV

betreft: [klager] datum: 14 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.J. Huisman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 december 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.J. Huisman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Artikel 17 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bepaalt dat de Minister beslist over een
eerste verzoek om algemeen verlof indien het een gedetineerde betreft die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langer dan twee jaar of die veroordeeld is wegens een delict waarbij sprake was van een
grote maatschappelijke onrust. Klager is op 25 juni 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Derhalve is de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan klager is opgelegd niet langer dan twee jaar.
Klager
is veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderporno. Er is derhalve geen sprake van een delict waarbij sprake zou zijn van een grote maatschappelijke onrust. Dit wordt ook niet aangegeven door de selectiefunctionaris. Niet de Minister maar de
directeur van de inrichting is bevoegd om op het verlofverzoek te beslissen. De Minister heeft aangegeven dat hij op basis van artikel 4 onder b. en i. van de Regeling besloten heeft om het verlof af te wijzen. Van de gronden, die door de Minister zijn
aangegeven, is geen sprake. Klager kan gedurende het verlof bij zijn ouders verblijven. Zij wonen in een aanleunwoning te Leidschendam. Klager zal tijdens het verlof door een vriend van de familie, [...], worden opgehaald uit en teruggebracht worden
naar de inrichting. Deze vriend zal gedurende het verzoek toezicht houden. Ook een andere vriend van de familie, [...], heeft zich beschikbaar gesteld om toezicht te houden tijdens het verlof. Klagers ouders beschikken niet over internet.
Herhalingsgevaar is reeds om deze reden dan ook niet aanwezig. Klager is veroordeeld voor het bezit van kinderporno. Van een confrontatie met de slachtoffertjes, zoals in de brief van de Minister verwoord, kan dan ook geen sprake zijn. Niet kan worden
gesteld dat er sprake is van gevaar van ernstige verstoring van de openbare orde, dan wel het risico van maatschappelijke onrust. Van andere weigeringsgronden is evenmin sprake.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is geen algemeen verlof verleend op basis van artikel 4 onder b. en i. van de Regeling. Dit in verband met de negatieve adviezen van de inrichting en de politie. Gesteld wordt dat de Minister niet bevoegd zou zijn om deze beslissing te nemen. De
Minister is bevoegd. In het geval van klager gaat het om een straf van twee jaar. In het verweer wordt gesteld dat het in bezit hebben van kinderporno niet iets is wat tot grote maatschappelijke onrust zou leiden. Klager is veroordeeld wegens
overtreding van artikel 240b Wetboek van Strafrecht. Een dergelijk delict ligt heden ten dage binnen onze maatschappij uitermate gevoelig en vanuit deze gevoeligheid zou een algemeen verlof van klager zeer zeker tot een grote maatschappelijke onrust
kunnen leiden. Gezien het bovenstaande lijkt het wenselijk de bevoegdheid omtrent deze beslissing bij de Minister onder te brengen in plaats van bij de directeur. Gelet op de aard en de ernst van het delict lijken de gronden van artikel 4 sub b. en i.
zeer op hun plaats.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag heeft aangegeven akkoord te gaan met verlofverlening.
De politie heeft aangegeven niet te kunnen beoordelen of de behandeling van klager afdoende is om herhaling van de gepleegde feiten te voorkomen. In de directe omgeving van het verlofadres wonen kinderen, waarbij het niet ondenkbaar is dat
slachtoffertjes weer met klager worden geconfronteerd. Hoe de directe woonomgeving hierop zal reageren, is vooralsnog niet te voorzien.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met aftrek, wegens het bezit van kinderporno, meermalen gepleegd. Voorts ondergaat klager de tenuitvoerlegging van 12 maanden
gevangenisstraf, die eerder als voorwaardelijke gevangenisstraf aan klager was opgelegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 maart 2008. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 7 dagen en 11 dagen
gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Voor wat betreft het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat sprake zou zijn van een eerste verlofaanvraag en de Minister niet bevoegd zou zijn om terzake te beslissen overweegt de beroepscommissie dat het beroep de afwijzing van klagers tweede
verlofaanvraag betreft. Daarbij komt dat de beroepscommissie in 02/2690/GV d.d. 12 februari 2003 eerder heeft overwogen dat uit de toelichting op artikel 2 van de Regeling blijkt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel mogelijk op
inrichtingsniveau genomen dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich kan houden. Uit de formulering van artikel 2, tweede lid van de
Regeling
blijkt ook dat de directeur namens de Minister beslist. Derhalve betreft dit een van de Minister afgeleide bevoegdheid en kan niet worden geconcludeerd dat de Minister onbevoegd zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen.

De beroepscommissie overweegt voorts dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en
anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing gebaseerd op het negatieve advies van de politie en het negatieve advies van de directeur van
de
locatie Zoetermeer. Het advies van de directeur is eveneens gebaseerd op het negatieve advies van de politie. De officier van justitie is akkoord met verlofverlening. In feite rust de beslissing van de selectiefunctionaris enkel op het negatieve advies
van de politie. In dit advies heeft de politie aangegeven dat zij niet kan beoordelen of er gevaar is voor recidive. Als reden voor het negatieve advies wordt gegeven dat in de directe omgeving van het verlofadres kinderen wonen, waarbij het niet
ondenkbaar is dat slachtoffertjes weer met klager zullen worden geconfronteerd. Uit de strafmotivering vermeld in de uitspraak van 25 juni 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage volgt echter dat klager is veroordeeld voor het bezit van kinderporno die hij
gedownload heeft van internet en deels verkregen heeft van een vriend. Dit valt niet te rijmen met de bezwaren van de politie dat door verlofverlening slachtoffertjes in de omgeving van het verlofadres weer met klager kunnen worden geconfronteerd.
Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris niet op goede gronden rust en dient te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van
deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 januari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven