nummer: 07/2650/GA en 07/2653/GA
betreft: [klager] datum: 2 januari 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. P.P.C.M. Waarts, namens
[...], verder te noemen klager (07/2653/GA),
alsmede ingediend door de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen (07/2650/GA),
gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2007 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b.,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 december 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens de directie van voormeld h.v.b. [...] en [...], afdelingshoofd, gehoord.
Klager heeft zich op 7 oktober 2007 aan zijn detentie onttrokken en is niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van één dag, in verband met de omstandigheid dat klagers verdere verblijf op de verblijfsafdeling voor onrust zorgde en zijn veiligheid gewaarborgd diende te blijven;
b. de interne overplaatsing naar de afdeling inkomsten in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting, wegens onrust door de vondst van een mobiele telefoon op de verblijfsafdeling;
c. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van veertien dagen, wegens het volharden van beschuldigingen naar het personeel van betrokkenheid bij de invoer van een mobiele telefoon, waardoor de orde en rust wordt verstoord, een en
ander in afwachting van overplaatsing.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van onderdeel a. en gegrond verklaard ten aanzien van onderdeel c. en daarnaast een tegemoetkoming van € 50,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
Onderdeel b. is niet aan de orde geweest bij de overwegingen en de uitspraak.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager acht de toegekende tegemoetkoming te gering. Daarbij is hij overgeplaatst naar een inrichting met een strenger regime. De eerste paar dagen heeft hij daar op een VBA-afdeling verbleven. Door de overplaatsing kan klager geen bezoek meer
ontvangen,
vanwege de toegenomen reistijd. Er zijn spullen van klager zoekgeraakt bij de overplaatsing. Tot slot heeft klagers detentiefasering door dit alles vertraging opgelopen.
De unit-directeur en het afdelingshoofd hebben in beroep hun tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur bestrijdt dat hij onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan voor de oplegging van de ordemaatregel. Klager
heeft bij voortduring een personeelslid in opspraak gebracht. Voor het doen van een BIV-onderzoek was geen aanleiding. De uitlatingen van klager in de inrichting waren daarbij veelal tegenstrijdig en onwaar. Getracht is hem op verschillende
verblijfsafdelingen onder te brengen maar ook daar zorgde hij voor onrust. Binnen een relatief kleine inrichting is het lastig een geruchtenstroom te stoppen. Om die reden is besloten hem in afwachting van overplaatsing in afzondering te plaatsen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep van klager zal in zoverre derhalve ongegrond worden verklaard.
Voor wat betreft onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat, nu de beklagcommissie niet op dit onderdeel van het beklag heeft beslist, de beroepscommissie dit om proceseconomische redenen zal doen. De beroepscommissie overweegt dat de beslissing
van
de directeur klager op een andere afdeling te plaatsen, omdat hij onophoudelijk uitlatingen bleef doen over de betrokkenheid van een personeelslid bij het invoeren van een bij een andere gedetineerde aangetroffen telefoon, niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal dit beklag alsnog ongegrond verklaren.
Ten aanzien van onderdeel c. wordt overwogen dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en mede in aanmerking genomen de samenhang tussen de opgelegde ordemaatregelen, welke zijn ingegeven door het meermalen uiteengezette gedrag van klager, ook
deze
maatregel niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Anders dan de beklagcommissie in haar uitspraak heeft overwogen is niet gebleken dat, nog daargelaten of de uitkomst hiervan het gedrag en de uitlatingen van klager zou rechtvaardigen, de directeur onvoldoende onderzoek zou hebben verricht naar de
vermeende betrokkenheid van een personeelslid bij de invoer van een mobiele telefoon.
Het beroep van de directeur zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel b. alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 januari 2008.
secretaris voorzitter