Nummer: 07/2618/GB
Betreft: [klager] datum: 20 december 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J.H. Corten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 24 september 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek tot tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf van 8 weken door toepassing van elektronische detentie, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is op 4 juli 2007 door de rechtbank te Maastricht veroordeeld tot een
geldboete van € 300,= wegens overtreding van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van de op 18 maart 2005 door de rechtbank te Arnhem opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf van 8 weken.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Wat betreft de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 8 weken, deelde het CJIB op 10 augustus 2007 schriftelijk mee dat klager in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure en eventueel
elektronische detentie. Klager heeft aangeven in aanmerking voor elektronische detentie te willen komen, onder meer omdat hij sinds 7 augustus 2007 werk heeft. Vervolgens ontving klager een brief van 3 september 2007 van het Ministerie van Justitie
waarin hij wordt opgeroepen zich op 1 oktober 2007 te melden in de beperkt beveiligde inrichting Veenhuizen. Naar aanleiding van het door klager hiertegen ingediende bezwaar, deelde de selectiefunctionaris hem per brief van 20 september 2007 mede dat
klager tot 7 januari 2007 uitstel zal worden verleend voor het ondergaan van de vrijheidsstraf. De gevangenisstraf die klager nog dient te ondergaan is aan hem opgelegd in verband met mishandeling. De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging hiervan is
gekoppeld aan een veroordeling tot het betalen van een geldboete in verband met artikel 239 WvSr, maakt dit niet anders. Klager wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij gelet op de circulaire elektronische detentie van 7 maart 2005, niet in aanmerking
komt voor elektronische detentie. Weliswaar is de veroordeling ex artikel 239 WvSr een veroordeling ter zake van een zedendelict, maar gelet op de hoogte van de opgelegde straf kan niet gezegd worden dat dit een ernstig misdrijf is waardoor
bijvoorbeeld
grote maatschappelijke onrust werd veroorzaakt. Verzoekers situatie staat dan ook in schril contrast tot bijvoorbeeld plegers van geweldsdelicten die, ook al zijn zij gedetineerd, toch voor elektronische detentie in aanmerking komen. De
selectiefunctionaris heeft geen belangenafweging gemaakt. Klager heeft na de opheffing van de voorlopige hechtenis onderdak en een werkkring gevonden. Dit alles zou weer teniet worden gedaan indien klager de aan hem opgelegde straf in een inrichting
zou
dienen te ondergaan.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Op grond van de circulaire elektronische detentie van 7 maart 2005 komen zedendelinquenten niet in aanmerking om een vrijheidsstraf door middel van
elektronische detentie te ondergaan. Onder een zedendelinquent worden personen verstaan die veroordeeld zijn wegens een delict als bedoeld in – onder meer – artikel 239 van het WvSr. Omdat klager niet in aanmerking komt voor elektronische detentie is
op
3 september 2007 aan hem een oproepbrief verzonden om zich op 1 oktober 2007 te melden in de beperkt beveiligde inrichting Bankenbosch te Veenhuizen. Deze datum is op verzoek van klager verschoven naar 7 januari 2008 om klager de gelegenheid te bieden
het een en ander te regelen.
4. De beoordeling
4.1. In de circulaire van 7 maart 2005 (5291588/04/DJI) heeft de Minister van Justitie zijn beleid kenbaar gemaakt omtrent de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door middel van elektronische detentie.
4.2. Klager is veroordeeld tot een geldboete voor overtreding van artikel 239 WvSr. Bij die veroordeling is de tenuitvoerlegging gelast van acht weken gevangenisstraf welk aan klager voorwaardelijk waren opgelegd bij een veroordeling ter zake van
mishandeling.
4.3. In de hiervoor onder 4.1 genoemde circulaire is bepaald dat voor deelname aan elektronische detentie niet in aanmerking komen: “j. zedendelinquenten”. Bij de begripsbepalingen van diezelfde circulaire worden zedendelinquenten omschreven als:
veroordeelden “wegens een zedendelict als bedoeld in de artikelen 239 tot en met 250, 250a, 252, en 253 van Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht”. Daarmee heeft de regelgever voor zedendelinquenten waar het gaat om het uitsluiten van elektronische
detentie, gekozen voor dezelfde formulering als voor zelfmelders en geweldsdelinquenten. Dat betekent dat de veroordeling ziet op het feit in verband waarmee electronische detentie zou worden toegepast. In het onderhavige geval wordt de elektronische
detentie (indien toegelaten) toegepast in verband met een veroordeling en bevel tenuitvoerlegging ter zake van mishandeling. Uit de toelichting op de circulaire blijkt bovendien niet dat de regelgever heeft beoogd dat een eerdere veroordeling ter zake
van een zedendelict tot gevolg heeft dat tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in de vorm van elektronische detentie in de toekomst uitgesloten zal zijn.
4.4. Gelet op het vorenstaande moet de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze
uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 20 december 2007
secretaris voorzitter