Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2087/TR, 27 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2087/TR

betreft: [klager] datum: 27 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Baumgardt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 8 februari 2006 van de Minister van Justitie (Minister),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister van Justitie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R.J. Baumgardt om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De beoordeling
Ingevolge art. 69, eerste en vierde lid Bvt juncto art. 58, vijfde lid Bvt dient het beroepschrift tegen een beslissing van de Minister uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van die beslissing te worden ingediend. Een na
afloop van de termijn van zeven dagen ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van de indiener van het beroep kon worden verlangd.

Bij brief van 8 februari 2006 heeft de Minister klager bericht dat de rechterlijke uitspraak, waarbij klager een gevangenisstraf van 18 jaren en tbs met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, op 7 december 2005 onherroepelijk is geworden,
dat klager vanaf 22 juli 2016 zal worden aangemerkt als tbs-passant, dat hij vanwege het grote tekort aan plaatsen in tbs-inrichtingen op een wachtlijst voor selectie en plaatsing in een tbs-inrichting wordt geplaatst, alsmede dat de wachtlijstdatum in
overeenstemming met het advies van de rechtbank Rotterdam is bepaald op 22 juli 2016.

Bij brief van 17 februari 2006 heeft klager de raad aangegeven dat hij gebruik wenst te maken van de door het Hof Den Haag genoemde mogelijkheid om op grond van art. 13 van het Wetboek van Strafrecht na het uitzitten van eenderde van zijn
gevangenisstraf, halverwege 2010, in een tbs-kliniek te worden geplaatst, maar dat hij dat pas kan aankaarten als hij eenderde van zijn straf heeft uitgezeten. Hij geeft in die brief voorts aan dat hij hoopt dat tegen die tijd naar het arrest van het
hof Den Haag wordt gekeken en wil de raad daar alvast op wijzen.
Bij schrijven van 1 maart. 2006 heeft de raad klager meegedeeld dat hij niet bevoegd is over die kwestie te oordelen en is klager aangegeven dat hij zich te zijner tijd tot de Minister dient te wenden.

Bij brief van 7 augustus 2007 heeft klagers raadsman meegedeeld dat klagers brief van 17 februari 2006 dient te worden aangemerkt als beroep tegen een beslissing van de Minister om de wachtlijstdatum van klager in strijd met de wet te bepalen op 22
juli
2016. Daarbij is verwezen naar een aantal uitspraken van de beroepscommissie, waaronder 05/2079/TR.

De beroepscommissie overweegt dat bij uitspraak 05/2079/TR van 23 juni 2006 voor de eerste keer is geoordeeld dat een mededeling van de Minister dat de betreffende tbs-gestelde op grond van art. 42 Penitentiaire maatregel (Pm) in beginsel in aanmerking
komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs nadat eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd, maar dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van art. 43 Pm is besloten dat klager vanaf de datum van
aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting, vatbaar is voor beroep. Dit beroep is gegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het op een later tijdstip bepalen van de wachtlijstdatum dan de eenderdedatum louter op
grond
van het capaciteitstekort in strijd met de wet is.

De onderhavige beslissing waarvan beroep is omstreeks medio februari 2006 aan klager uitgereikt. Het beroepschrift dateert van 7 augustus 2007 en is op het secretariaat van de Raad ontvangen op 8 augustus 2007. In dit geval kan niet worden geoordeeld
dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van klager kon worden verlangd na de ontvangst van de brief van de raad van 1 maart. 2006. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat klagers schrijven van 17 februari 2006 in de lijn
van de toen geldende jurisprudentie destijds op juiste gronden niet als beroepschrift is aangemerkt.
Klager kan derhalve niet in zijn beroep worden ontvangen.

Klagers situatie is, anders dan door zijn raadsman is aangevoerd, ook niet te vergelijken met die van de betreffende tbs-gestelde die het beroep 05/2079/TR had ingediend. In klagers geval is immers niet in strijd met de wet louter op grond van het
capaciteitstekort besloten zijn wachtlijstdatum op de v.i.-datum te bepalen, maar is overeenkomstig art. 43, tweede lid, aanhef en onder a, Pm op grond van het daartoe strekkend advies van de rechter klagers wachtlijstdatum op de v.i.-datum als
aanvangsdatum van zijn tbs bepaald. Zowel de rechtbank Rotterdam als het hof Den Haag heeft immers bij uitspraak van respectievelijk 27 april 2005 en 22 november 2005 de Minister geadviseerd dat de tbs van klager met bevel tot verpleging van
overheidswege eerst dient aan te vangen nadat tweederde van de opgelegde gevangenisstraf geheel tenuitvoer is gelegd. Het hof heeft expliciet op pagina 12 van haar arrest het volgende inzake de motivering van de straf en maatregel het volgende
overwogen:
“Het hof zal overeenkomstig het bepaalde in art. 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht adviseren dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst dient aan te vangen nadat tweederde van de opgelegde gevangenisstraf ten
uitvoer is gelegd.
Voor de verdachte bestaat – gelet op zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid – op grond van art. 13 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 41 tot en met 44a van de Penitentiaire Maatregel de mogelijkheid reeds gedurende de tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf ter behandeling te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
Naar het stellige oordeel van het hof moet – gelet op de ernst van de gepleegde feiten en het recidivegevaar – worden voorkomen dat de verdachte vóór het verstrijken van een aanzienlijke tijd en zonder voldoende behandeling in de maatschappij
terugkeert. Door aan de combinatie van een zeer lange gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging het advies als bovenvermeld te verbinden, beoogt het hof te waarborgen dat in ieder geval niet voordat tweederde deel van de
gevangenisstraf is verstreken met een tbs-verloftraject zal worden gestart.”.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven